Adaptief populatiebeheer goed alternatief voor huidig faunabeheer
Het huidige populatiebeheer van wilde hoefdieren als reeën, wilde zwijnen, damherten en edelherten is toe aan vernieuwing. Het is te veel gericht op aantallen dieren in plaats van het effect van het beheer. Dit blijkt uit een onderzoek dat onlangs in opdracht van BIJ12 werd gedaan. Volgens de onderzoekers is het tijd voor een alternatieve aanpak, namelijk adaptief beheer.
In ons land leven we samen met verschillende wilde diersoorten. Deze dieren komen ook in cultuurlandschappen voor, met ongewenste gevolgen als schade aan bossen, landbouwgewassen en bijvoorbeeld wildaanrijdingen. Omdat dit botst met maatschappelijke belangen, willen we het aantal dieren in toom houden. Onder meer via jacht.
Onvoldoende onderbouwd
Provincies zijn verantwoordelijk voor faunabeheer. Hiervoor laten ze faunabeheerplannen opstellen door faunabeheereenheden (FBE’s). Deze plannen liggen echter steeds vaker onder vuur. Natuur- en milieuorganisaties komen meer en meer in verzet, onder andere omdat zij de plannen onvoldoende onderbouwd vinden. En rechters gaan daarin mee. Zo is in Groningen sinds 2021 geen reewildbeheer meer mogelijk omdat onvoldoende beargumenteerd is dat het voorgestelde beheer zou leiden tot minder aanrijdingen. Voor BIJ12 is deze ontwikkeling aanleiding om onderzoek te laten doen naar andere benaderingen voor populatiebeheer van wilde hoefdieren. Dit onderzoek, uitgevoerd door Geert Groot Bruinderink (FaunaPartner), Rik Schoon (Natuurlijk! Fauna-advies) en Luuk Boerema (Boerema & van den Brink), werd onlangs opgeleverd. Volgens de onderzoekers is adaptief beheer een goed alternatief is voor het huidige beleid.
Focus op effect beheer
Bij adaptief beheer ligt de focus niet op aantallen, maar op het probleem en de maatregel(en) die je moet inzetten om het gewenste effect te bereiken. Het is bij adaptief beheer niet zo dat er niet meer geteld wordt. De traditionele tellingen blijven van belang voor het vaststellen van de trend en kennis omtrent de populatiestructuur (zoals leeftijd, geslacht) en de plaats waar de dieren zich ophouden. Maar je laat het idee los dat je een streefstand kunt bepalen. Het uitgangspunt binnen adaptief faunabeheer is dat je beschikt over een ‘gereedschapskist’ met verschillende instrumenten. Het instrument dat je kiest moet evenredig zijn aan het probleem. Binnen faunabeheer gaat het altijd om een mix van problemen: schade aan landbouwgewassen, aanrijdingen, schade aan bosbouw en schade aan flora en fauna. Dat zijn wettelijk bepaalde belangen. Je zet dus meerdere instrumenten in om meerdere problemen te lijf te gaan. Dit kunnen preventieve maatregelen zoals het plaatsen van hekken of rasters zijn, verstoring of verjaging en als laatste middel populatiebeheer door afschot.
Vinger aan de pols
Adaptief beheer betekent dat je een proces in gang zet en voortdurend de vinger aan de pols houdt. Dat je flexibel bent en leert van de ervaringen: wat werkt wel, wat werkt niet? Is het tempo te hoog of te laag? Je houdt altijd het doel voor ogen. Voor deze werkwijze geldt dat je veel intensiever met alle belanghebbenden in gesprek gaat. Het probleem wordt niet op het bordje van de FBE gelegd, zo van: los het maar op. Je werkt samen aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. De werkwijze van adaptief beheer moet in Nederland nog juridisch getoetst worden. Dit kan alleen door er ‘lerend’ mee aan de slag te gaan in de vorm van een pilot. Dit zal wetenschappelijk begeleid moeten worden onder aansturing van BIJ12. De eerste FBE’s hebben zich al gemeld bij BIJ12 om mee te doen.