Natuurbeleid provincies hand in hand met PAS
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) draagt in belangrijke mate bij aan het positieve effect van het provinciale natuurbeleid op de biodiversiteit. Uit het evaluatieonderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat de provincies goed op weg zijn om de natuurdoelen te behalen. Rob Folkert, projectleider van het PBL, legt uit welke rol het PAS daarin speelt.
In het PBL-onderzoek Lerende evaluatie van het Natuurpact is ook de invloed van het PAS op het natuurbeleid van de provincies onder de loep genomen. Het PAS koppelt ruimte voor natuurherstel aan ruimte voor vergunningen voor economische activiteiten in en rond stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Belangrijk onderdeel van het programma zijn de gebiedsanalyses waarin onder meer de voorgestelde herstelmaatregelen per Natura 2000-gebied zijn opgenomen. Het gaat daarbij om tijdelijke herstelmaatregelen zoals maaien en plaggen, maar ook om structurele herstelmaatregelen zoals vernatting waarvoor vaak grond nodig is. Bijvoorbeeld het ontwikkelen van natte natuurgebieden als buffer tussen natuur- en landbouwgebieden.
Natuurnetwerk en PAS
Folkert: “Het PAS is gericht op het herstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk van de provincies. De invloed van het PAS op het natuurbeleid van de provincies is dan ook behoorlijk groot. Provincies die een grote PAS-ontwikkelopgave hebben, besteden er veel aandacht aan. Dit leidt tot een versnelling van de realisatie van het Natuurnetwerk.”
Draagvlak en bestuurlijk commitment
Het evaluatierapport stelt dat bijna alle provincies voorrang verlenen aan het uitvoeren van PAS-maatregelen. Ze willen daarmee voorkomen dat de uit te geven ontwikkelingsruimte in het geding komt. Door de koppeling met ontwikkelingsruimte aan natuurherstel heeft het PAS gezorgd voor bestuurlijk commitment en draagvlak bij de PAS-partners. “Landbouw en natuur hebben lang tegenover elkaar gestaan,” vertelt Folkert. “Nu zien we dat de landbouwsector verenigd in de Land en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en de natuurorganisaties zich beiden vaak kunnen vinden in het PAS. Er ontstaat draagvlak voor en bestuurders verbinden zich eraan.”
Alternatieven onderzoeken kost tijd
Maar het PAS heeft ook tot onrust geleid, blijkt uit het onderzoek. Folkert: “De partijen die zich hebben verenigd, de PAS-partners, kunnen zich in het programma vinden maar individuele partijen, vooral agrarische ondernemers, zijn vaak geschrokken van wat er op stapel staat. Dat het bijvoorbeeld nodig kan zijn om in sommige gebieden grond te vernatten, zorgt voor veel onrust. We zien dat provincies zich inzetten om medewerking te verkrijgen door lokale trekkers zoals gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties, de gebiedsprocessen te laten trekken om deze PAS-maatregelen uit te werken. Overijssel zet hierbij bovendien vooral in op realisatie van maatregelen door agrarische grondeigenaren zelf. En daar kunnen interessante alternatieve oplossingen uit voortkomen. Lastig daarbij is dat het PAS strakke deadlines stelt, terwijl het goed uitwerken van alternatieve oplossingen vaak tijd kost.”
Behoefte aan kennisuitwisseling
Provincies kunnen volgens Folkert veel winst behalen met kennisuitwisseling. “Het PAS is een ingewikkelde complexe opgave waarbij provincies vaak worstelen met dezelfde issues. De geleerde lessen worden nog te weinig binnen de eigen organisatie en tussen de provincies uitgewisseld. Er blijkt duidelijk behoefte te zijn om kennis over onder meer de inzet van lokale trekkers, het realiseren van herstelmaatregelen door agrarische grondeigenaren en de ervaringen met instrumenten zoals grondonteigening, met elkaar te delen en van elkaar te leren. Dit vergt wel een bestuurlijk mandaat voor kennisuitwisseling en de organisatie hiervan, bijvoorbeeld via lerende gemeenschappen of praktijkscholen.”