A14 Natte dooradering
Inhoud
Beschrijving
Het natuurtype natte dooradering binnen het agrarisch cultuurlandschap bestaat uit een netwerk van natte landschapselementen in de vorm van sloten, beken, kreken, moerasjes, rietlandjes en plasdras gebiedjes, maar afhankelijk van de regio ook in de vorm van poelen en andere kleine wateren. Het aangrenzende grasland is vaak vochtig tot nat, heeft veelal een hoge grondwaterstand en is in streefsituaties begroeid met kruidenrijk en niet te dicht gewas.
Voor veel soorten vissen, libellen, amfibieën en vogels zijn lijn- en puntvormige wateren van groot belang voor in stand houden van populaties. Vissen zijn vooral afhankelijk van watergangen met een goede waterkwaliteit en vaak (maar niet altijd) weelderige onderwatervegetatie. Voor libellen is daarnaast ook een goed ontwikkelde oevervegetatie van belang. De meeste soorten amfibieën zijn weer afhankelijk van een combinatie van sloten of poelen met gras- of akkerland en opgaande begroeiing. In de praktijk komen puntvormige wateren, poelen in nauwe combinatie of in overlap met beheertypen uit de droge dooradering voor.
Voor het natuurtype geldt, net als bij droge dooradering, dat er binnen het type een grote variatie bestaat in omstandigheden en daarmee in biodiversiteit, mede bepaald door de geografische plek en de dimensies van de waterelementen. Het natuurtype is zodanig ingericht en – afhankelijk van de soort wel of juist niet – verbonden met gebieden in de omgeving dat uitwisseling mogelijk is om vitale populaties van doelsoorten te handhaven. De connectiviteit (verbinding) met aangrenzende maar ook verder gelegen watersystemen zoals grotere rijkswateren (meren en rivieren) en natte natuurgebieden is hierbij voor sommige soorten essentieel. Natte landschapselementen houden niet op bij de waterlijn, ook oeverranden, moerasjes, bermen en plasdras zone zijn onderdeel van dit natuurtype en belangrijk voor de soorten die hiervan gebruik maken. De geleidelijke gradiënt van nat naar droog zorgt er voor dat er verschillende vereiste deelhabitats voor soorten aanwezig zijn. Het gaat dan om combinaties waterplasdras-droge oever-grasland of water-plasdras of poel/water-grasland/akkerland-opgaande beplanting. Het beheer en de inrichting van oeverzone en wateren is erop gericht dat deze op netwerk- en landschapsniveau voldoen aan de eisen die de doelsoorten aan de beheertypen stellen. De beheermaatregelen vanuit behoud van biodiversiteit vertonen een gedeeltelijke overlap met maatregelen die ten behoeve van waterkwaliteit en waterberging worden beoogd vanuit de Kader Instapeis Water.
Gerelateerd beheerpakket
Gerelateerde beheeractiviteit
- In acht nemen rustperiode (1)
- Niet maaien grasland (3)
- Zoeken en beschermen nesten (5)
- Bemesten met ruige stalmest (6)
- Gebruiken chemische onkruidbestrijdingsmiddelen (7)
- Beweiden grasland (8)
- Plaatsen en in stand houden gewas (9)
- Vrijwaren voor beschadiging door vee (11)
- Behouden vrije toegang watergang (16)
- Maaien en afvoeren gewas (17)
- Verhogen oppervlaktewaterpeil (18)
- In stand houden indicatorsoorten (19)
- Niet bewerken grasland (20)
- Beweiden met vee (21)
- Snoeien leefgebied (22)
- Schonen en maaien leefgebied (23)
- Verwijderen snoei- en/of maaiafval (24)
- Spuiten bagger op aangrenzende landbouwgrond (26)
- Schoonmaken en onderhouden peilscheiding (27)