Ganzen

De ‘Faunaschade PreventieKit’ voor ganzen laat zien met welke preventieve maatregelen u gewasschade door ganzen kunt voorkomen of beperken.

1. Algemeen

In Nederland overwinteren steeds meer ganzen. Het zijn er nu zo’n 2 miljoen. Nederland is aantrekkelijk vanwege de vruchtbare landbouwgebieden en zachte winters. Deze zorgen voor een continu aanbod van kort en eiwitrijk gras. Ook wintergranen staan op het menu. Bovendien is er in ons land veel water, waar de vogels veilig kunnen overnachten.

Naast overwinterende en doortrekkende ganzen zijn er soorten die in Nederland broeden. Een toenemend aantal grauwe ganzen, brandganzen, kolganzen, Nijlganzen en Canadese ganzen broedt in ons land, waarbij de vogels schade kunnen aanrichten in onder meer grasland, graszaad, suikerbieten en aardappelen. Maar ook andere akkerbouwgewassen, vollegrondsgroenten en bloem(bol)gewassen kan schade ontstaan.

Afhankelijk van de soort graast een gans zeven tot twaalf uur per dag. Hij werkt dan een halve tot een hele kilo gras naar binnen. Ganzen moeten zoveel eten omdat hun spijsvertering niet efficiënt werkt. Driekwart van het opgenomen voedsel verlaat het lichaam in de vorm van ganzenkeutels. Een gans produceert daardoor elke vier minuten een keutel.

2. Preventieve maatregelen

Ganzen op het land betekent vaak schade aan de gewassen. De meeste ganzen veroorzaken schade aan grasland, maar ook op akkerbouwpercelen neemt de schade toe.

U helpt schade te voorkomen door een juiste mix van preventieve middelen. Dat is zeker belangrijk tijdens de meest kwetsbare perioden van gewas of gras.

Daarnaast maakt een goede afwatering percelen minder aantrekkelijk en schadegevoelig voor ganzen. Ook kunt u de kans op schade in een volgend gewas verminderen door oogstresten afdoende onder te werken.

Hieronder vindt u enkele verjaagmethoden. Zowel visuele als akoestische middelen werken maar gedurende een korte periode. Daarna wennen dieren eraan. Door werende middelen af te wisselen en bovendien te combineren met afschot met het geweer, verhoogt u de effectiviteit en wordt gewenning zoveel mogelijk voorkomen.

2.1 Visuele middelen

Nota bene: Visuele middelen als vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen door elkaar gebruikt worden en kunnen elkaar ook vervangen.


Vogelverschrikker

Vogelverschrikkers

Een vogelverschrikker bootst een menselijke gedaante na. Vogelverschrikkers worden met name gebruikt om vogelschade in zaaibedden en afrijpende gewassen te voorkomen.

Vogelverschrikkers bestaan vaak uit oude kleren om een houten frame, opgestopt met stro of iets dergelijks. Loshangende mouwen en broekspijpen die wapperen in de wind, versterken het effect. U moet vogelverschrikkers regelmatig verplaatsen om gewenning te voorkomen.

Er zijn vogelverschrikkers die zich na een bepaald tijdsinterval automatisch opblazen/oprichten. Dit soort vogelverschrikkers heeft een (uitschakelbare) sirene en lamp met dag/nachtschakeling. Volgens de fabrikant is deze vogelverschrikker effectief voor diverse vogelsoorten en ’s nachts (door de ingebouwde lamp) ook voor reeën en konijnen. Eén vogelverschrikker is voldoende voor een gebied van 1 tot 4 hectare.

In aanvulling op vogelverschrikkers kunt u nog landbouwvoertuigen op percelen zetten. Bejaagde diersoorten kunnen zich ook laten afschrikken door nabootsingen van ‘jachthutjes’ in de vorm van rietmatten, camouflagenetten en dergelijke.

Richtlijn BIJ12

  • normale vogelverschrikkers: plaats vier stuks per hectare, regelmatig verspreid over het perceel;
  • opblaasbare vogelverschrikkers: volg de voorschriften van de fabrikant.

Vlaggen en linten

Vlaggen en linten

Vlaggen en linten worden veel toegepast om vogels en zoogdieren uit landbouwpercelen te weren. U kunt hiervoor zakken, lappen of stroken folie aan een stok of paal boven het gewas hangen. Let erop dat de vlaggen vrij kunnen wapperen en de wind er zoveel mogelijk vat op heeft. Lange stroken lichte folie zijn bij geringe windkracht al zeer bewegelijk.

Richtlijn BIJ12

  • Hang vier stuks op per hectare, regelmatig verspreid over het perceel daar waar schade te verwachten valt:
  • afmetingen rechthoekige vlaggen: minimaal 60 x 90 cm;
  • afmetingen linten: minimaal 7 x 150 cm;
  • lengte paal: minimaal 1,5 meter;
  • Percelen groter dan 5 ha: minimaal één vlag/lint per 100 meter.

Nabootsing roofvogel

Nabootsing roofvogel

Deze methode is gepatenteerd en bestaat uit een vlieger in de vormen en kleuren van een zeearend of slechtvalk. De vlieger is bevestigd aan een lange mast. De vliegers vliegen zelfstandig en natuurgetrouw op de wind. Volgens de leverancier treedt er nauwelijks gewenning op door het grillige vliegpatroon. De vliegers werken niet bij windstilte en kunnen niet worden toegepast bij harde wind. Het aantal vliegers dat nodig is, is afhankelijk van het gewas en de te verjagen soorten, de hoogte waarop de vlieger in de lucht hangt en het type vlieger.

Richtlijn BIJ12

  • gebruik de vlieger conform de gebruiksaanwijzing van de fabrikant/leverancier.

Flitslampen en flitsmolens

Flitsmolens

Flitsmolens bestaan uit drie vanen (zes vlakken), afwisselend zwart en fel gekleurd of voorzien van een reflectiefolie. De molentjes staan op een poot van circa 1,50 meter en draaien op de wind. De afwisseling in kleurvlakken veroorzaakt bij het draaien een soort flitsen. Er zijn ook molens die voorzien zijn van een roofvogelsilhouet.

Richtlijn BIJ12

  • de flitsen moeten vanaf elke positie op het perceel zichtbaar zijn;
  • gebruik tenminste vier flitsmolens per hectare, regelmatig verspreid over het perceel.

2.2 Akoestische middelen

Knalapparaat

Knalapparaten zijn gaskanonnen die harde knallen afgeven. De apparaten werken op propaan of butaan. U haalt de beste resultaten als u de knallen elke 3 tot 5 minuten af laat gaan. Er zijn modellen die dubbele knallen afgeven en modellen die met elke knal een aantal graden van richting veranderen. Zo wordt het geweer realistischer nagebootst.

Voor het gebruik van knalapparaten hebt u in bepaalde gemeenten een ontheffing in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening nodig. De apparaten mogen niet gebruikt worden vlakbij de bebouwde kom. Houd er rekening mee dat knalapparaten bij weidend vee schrik- en vluchtreacties kunnen geven.

Richtlijn BIJ12

  • het tijdsinterval tussen de knallen mag maximaal 30 minuten bedragen;
  • verder geldt:
    < 5 ha 1 knalapparaat;
    > 5 ha minimaal 1 knalapparaat per 5 ha;
    overig: verplaats de apparaten iedere 2 tot 3 dagen.

Vogelafweerpistool

Vogelafweerpistool

Een vogelafweerpistool bestaat uit een standaard alarm- of startpistool, voorzien van een opschroefbare schietbuis. Met de schietbuis worden vogelafweerpatronen afgeschoten. Deze patronen ontploffen op een hoogte van 40 tot 60 meter (als knaller of giller, eventueel gecombineerd met lichteffecten).

Het vogelafweerpistool is een vuurwapen en valt onder de Wet Wapens en Munitie. Daarom hebt u een bijzondere machtiging van de korpschef van de regiopolitie nodig om er een te mogen bezitten en gebruiken. In sommige gemeenten is een ontheffing verplicht.

Richtlijn BIJ12

Het gebruik van een vogelafweerpistool is een arbeidsintensief, maar zeer effectief middel om vogels te verjagen.

  • u moet de percelen minimaal tweemaal per dag controleren en eventuele aanwezige vogels verjagen;
  • u moet er als grondgebruiker voor zorgen dat het gebruik van dit middel controleerbaar is; een ondertekende verklaring van de eigenaar van het vogelafweerpistool dat hij het middel bij u heeft ingezet, volstaat (eventueel moet u lege patronen of nota’s bewaren).

Schriklint/-koord

Schriklint/-koord

Schriklint (ook wel bromlint of zoemlint genoemd) bestaat uit een speciaal lint dat langs perceelsranden of tussen gewasrijen wordt gespannen. Het gaat door de wind trillen en brommen. Schriklint wordt toegepast om vogelschade in kleinschalige teelten (kleinfruitpercelen, bloemen- en bloemzaadteelt) te voorkomen. Het is ook geschikt voor het verjagen van watervogels op percelen langs water.

In plaats van schriklint kunt u strakgespannen nylonkoord (2 mm dik) gebruiken, op circa 80 cm hoogte. Ook dit maakt een zingend geluid in de wind. Deze koorden geven bij aanraking door vogels een extra schrikreactie (zie ook spandraden onder 2.3 Afscherming).

Richtlijn BIJ12

  • breng de linten over de gehele lengte of breedte van het perceel aan;
  • zorg ervoor dat de onderlinge afstand tussen de linten maximaal 15 meter bedraagt.

2.3. Afscherming

Spandraden

Spandraden worden wel toegepast om ganzen en zwanen te weren. De draden (circa 2 mm dik) worden hierbij aangebracht op 0,80 meter boven het gewas. De koorden geven bij wind een zingend geluid. Bij aanraking veroorzaken zij een extra schrikreactie. Om de draden goed te kunnen spannen, moet u om de 50 meter paaltjes (diameter 6 cm) plaatsen. Langs de perceelsranden wordt vaak een extra draad op 30 cm hoogte aangebracht om inlopen van dieren vanuit de aanliggende percelen te voorkomen.

De inhoud van deze infographic vindt u deels in de tekst op de pagina. We zijn ons ervan bewust dat deze afbeelding niet digitaal toegankelijk is. Onze excuses daarvoor. Wij werken aan nieuwe faunaschadepreventiekits en de digitale toegankelijkheid daarvan. Heeft u vragen over de inhoud van deze afbeelding? Neem dan contact met ons op via info@mijnfaunazakenbij12.nl.

Spandraden

2.4. Teeltechnische maatregelen

Percelen gelijktijdig inzaaien

Percelen gelijktijdig inzaaien

Door uw gewas(sen) op alle percelen gelijktijdig in te zaaien, verkleint u de kans op schade.


Gebruik van zaadmengsels

Gebruik van zaadmengsels

Door aan zaadmengsels van gewassen soorten toe te voegen die minder aantrekkelijk zijn voor ganzen, kan vraat aan schadegevoelige percelen beperkt worden. Percelen van gras en klaver bleken minder aantrekkelijk voor foeragerende sneeuwganzen als daaraan luzerne of gewone rolklaver was toegevoegd. Deze methode kan ook gebruikt worden in percelen waar ganzen zich moeilijk laten wegjagen, bijvoorbeeld in gebieden die grenzen aan opvanggebieden.


Keuze opvolgend gewas

Keuze opvolgend gewas

Ondergewerkte gewassen of gewasresten (o.a. wortelen, aardappelen, bietenkoppen) kunnen aantrekkelijk zijn voor dieren en hierdoor schade in het opvolgende gewas veroorzaken. Met uw keuze voor het opvolgende gewas kunt u het risico op vraat in dat gewas verkleinen. Pas daarom uw teeltplan aan. Wacht met een opvolgende gewas tot de resten van het vorige gewas opgegeten of verteerd zijn. Dieren hebben dan niks meer op het perceel te zoeken, wat het risico op vraat aan het opvolgende gewas verkleint.

Bijvoorbeeld: bietenresten zijn aantrekkelijk voor ganzen in de winter. Als u de akker in de winter braak legt, zullen de bietenresten voor een groot deel weggevreten of verteerd zijn bij het zaaien of planten van het opvolgende gewas. Dat verkleint het risico op vraat.

2.5. Geur- en smaakmiddelen

Negatieve conditionering (smaak)

Negatieve Conditionering

Bij conditionering leert u dieren gedrag aan als reactie op een bepaalde prikkel. In dit geval brengt u smaakmiddelen aan op uw gewas die zorgen voor een bittere of afstotende smaak. Dieren die van het gewas eten krijgen negatieve associaties bij het gewas. Daardoor gaan zij het gewas in de toekomst mijden.

Richtlijn BIJ12

De gewasbehandeling dient volgens beproefde methodiek en met behulp van toegelaten middelen te gebeuren.

2.6. Beheer

Ondersteunend afschot en populatiebeheer

Ondersteunend afschot

U kunt het geweer inzetten voor afschot van ganzen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: (1) afschot om verjaging te ondersteunen en (2) populatiebeheer. In het eerste geval schiet u individuele dieren ter verjaging en gaat het om directe schadebestrijding. Dit gebeurt op het perceel. In het tweede geval (populatiebeheer) voorkomt u schade door de aantallen te reguleren. Populatiebeheer heeft als doel om de populatieomvang binnen een bepaald gebied op een niveau te brengen dat aansluit bij de maatschappelijke doelen.
U mag het geweer alleen zelf gebruiken als u jachtaktehouder bent. Bent u dat niet, dan kunt u een jager of een andere schadebestrijder vragen om dit middel toe te passen. Daarnaast hebt u een ontheffing of machtiging nodig om daadwerkelijk afschot te mogen plegen.

Richtlijn BIJ12

Nota bene: de richtlijn is van toepassing op ‘aan verjaging ondersteunend afschot’.

  • minimaal twee keer per week schade bestrijden door middel van afschot van de schadeveroorzakende diersoort in de periode dat er schade wordt veroorzaakt;
  • op grotere percelen, bij kwetsbare gewassen, of bij veel schadeveroorzakers moet u een grotere inspanning leveren (hogere frequentie); ook de inzet van meerdere schadebestrijders (meer geweren) ligt dan voor de hand;
  • Als u een verzoek doet voor een tegemoetkoming in de schade moet u aantonen dat u adequaat gebruik hebt gemaakt van de ontheffing. Met de volgende link vindt u meer informatie over het adequaat gebruik van de ontheffing.

2.7. Overige middelen

Honden/roofvogels

Hond

Het gecontroleerd inzetten van predatoren om diersoorten van percelen te verjagen, kan zeer effectief zijn. De aanwezigheid van een natuurlijke vijand is voor veel dieren al voldoende om hun heil elders te gaan zoeken. Bovendien kan de methode ook ingezet worden op plaatsen waar niet met het geweer kan worden opgetreden. Wel is de methode zeer arbeidsintensief en de oppervlakte die één verjager aankan beperkt.

Verjagen met roofvogels, zoals havik en slechtvalk door valkeniers, is een bewezen methode om overlast van met name vogels zoals duiven en kraaiachtigen lokaal te beperken. Echter, zolang er voor de overlast veroorzakende vogels voldoende voedsel aanwezig blijft, zal herhaalde of permanente inzet van deze methode noodzakelijk blijven.

Ook de inzet van honden (in ieder geval border collies) om schadeveroorzakende soorten te verjagen blijkt effectief. Bij grote oppervlakten werkt verjaging door honden waarschijnlijk beter in combinatie met een vogelafweerpistool. Deze methoden vullen elkaar goed aan: snel werken met het vogelafweerpistool waar het kan en de honden inzetten op percelen met vee of in de omgeving van bebouwing. Bij de verjaging van ganzen met border collies moet u ervoor zorgen dat het verjaaggebied zoveel mogelijk aaneengesloten en duidelijk begrensd is. Het verjaaggebied ligt bij voorkeur tegen of vlak bij een ganzenfoerageergebied, zodat de ganzen hier daadwerkelijk naartoe gejaagd kunnen worden. Verder is een goede ontsluiting van het gebied van groot belang om effectief te kunnen verjagen. U moet dus afspraken met de deelnemende agrariërs maken over zaken als het openzetten van toegangshekken, slootovergangen en de aanwezigheid van vee.


Nader te specificeren

Drone

Nader te specificeren middelen zijn alle, op de markt als veilig te gebruiken arbeidsmiddel toegelaten middelen, die grondgebruikers willen uitproberen. Het gaat om middelen waarvan de werking in de praktijk tot nog toe niet of onvoldoende is bewezen en die niet in de Faunaschade Preventiekit (FPK) zijn opgenomen, maar waarvan de grondgebruiker wél een effectieve preventieve werking verwacht. Denk bijvoorbeeld aan afleidend voeren, lasers en de inzet van robots of drones. BIJ12 kan op eigen initiatief of op voorstel van derden onderzoek naar de effectiviteit van het middel laten doen, al dan niet in samenwerking met de betreffende grondgebruiker. Op deze manier stimuleert BIJ12 de inzet van innovatieve wildwerende maatregelen. Lees hier meer over onderzoeken van BIJ12.

Wilt u een nieuw middel uittesten, dan kunt u dat vooraf met een consulent van BIJ12 bespreken. Om aanspraak te behouden op een tegemoetkoming, heeft u voor de inzet van het betreffende middel de schriftelijke toestemming van BIJ12 nodig. Let op: dien het schriftelijk gemotiveerd verzoek tot toestemming ten minste een maand voor het gebruik in bij BIJ12 t.a.v. faunazaken. De kleine lettertjes, artikel 4.4, zijn ook van toepassing op nader te specificeren middelen.

3. Soorten faunaschade

Bij verschillende gewassoorten kunnen er over het algemeen drie soorten schade aangericht worden door ganzen: vraatschade, vertrapping en bevuiling.

In onderstaande infographics ziet u wanneer faunaschade voornamelijk optreedt. Schade kunt u voorkomen met de preventieve middelen uit paragraaf 2.

3.1 Schade aan akkerbouwgewassen

Extra informatie

Wintergranen: vraatschade kan leiden tot opbrengstderving en ongelijke afrijping. Aardappelen als voorvrucht hebben extra aantrekkingskracht.

Aardappelen: bloottrappen van knollen (veroorzaakt groene knollen). Veelal door grauwe ganzen die vroeg trekken en overzomerende ganzen.

Suikerbieten en voederbieten: vooral door grauwe ganzen die vroeg trekken.

De inhoud van deze infographic vindt u deels in de tekst op de pagina. We zijn ons ervan bewust dat deze afbeelding niet digitaal toegankelijk is. Onze excuses daarvoor. Wij werken aan nieuwe faunaschadepreventiekits en de digitale toegankelijkheid daarvan. Heeft u vragen over de inhoud van deze afbeelding? Neem dan contact met ons op via info@mijnfaunazakenbij12.nl.

3.2 Schade aan grasland

Extra informatie

Blijvend grasland : ganzenbegrazing kan in de winter en het vroege voorjaar de volgende negatieve effecten teweeg brengen:

  • er staat minder gras (tijdens de eerste snede);
  • er kiemt meer onkruid;
  • het gras is vertrapt;
  • de bodem is verslempt.

Begrazing door ganzen in de zomer kan daarnaast leiden tot verontreiniging van het gras en het kuilvoer met ganzenkeutels en veren. Ook kan de begrazing, doordat er minder gras beschikbaar is, het beweidingsschema beïnvloeden.

Graszaad, graszoden en ingezaaid grasland: ganzenbegrazing kan hier leiden tot:

  • ongelijke afrijping;
  • verhoogde kieming van onkruid;
  • vertrapping van het gras;
  • verslemping van de bodem;
  • schade aan het zwad (het gemaaide gewas) na de oogst.

De inhoud van deze infographic vindt u deels in de tekst op de pagina. We zijn ons ervan bewust dat deze afbeelding niet digitaal toegankelijk is. Onze excuses daarvoor. Wij werken aan nieuwe faunaschadepreventiekits en de digitale toegankelijkheid daarvan. Heeft u vragen over de inhoud van deze afbeelding? Neem dan contact met ons op via info@mijnfaunazakenbij12.nl.

3.3 Schade aan vollegrondsgroenten

Extra informatie

Vollegrondsgroenten algemeen en overige koolsoorten: knol-, bol- en wortelgewassen die in het begin van de winter nog op het veld staan of in de grond worden bewaard, worden extra aantrekkelijk voor ganzen doordat de foerageermogelijkheden op andere gewassen in die periode afneemt.

Lamsoor en zeekraal: lamsoor en zeekraal zijn zeer kwetsbaar voor schade door ganzen (risicovolle teelt).

Cichorei: vraatschade met name door grauwe ganzen.

De inhoud van deze infographic vindt u deels in de tekst op de pagina. We zijn ons ervan bewust dat deze afbeelding niet digitaal toegankelijk is. Onze excuses daarvoor. Wij werken aan nieuwe faunaschadepreventiekits en de digitale toegankelijkheid daarvan. Heeft u vragen over de inhoud van deze afbeelding? Neem dan contact met ons op via info@mijnfaunazakenbij12.nl.

3.4 Schade aan overige gewassen

Extra informatie

Bloemen, bloemzaden en bloembollen: om verstuiving van de grond tegen te gaan wordt soms gras of winterrogge ingezaaid. Dit kan een extra aantrekkingskracht op ganzen uitoefenen.

Riet en biezen: vooral bij biezenteelt op kleine oppervlakten kan zeer grote schade optreden, met name in de zomer.

De inhoud van deze infographic vindt u deels in de tekst op de pagina. We zijn ons ervan bewust dat deze afbeelding niet digitaal toegankelijk is. Onze excuses daarvoor. Wij werken aan nieuwe faunaschadepreventiekits en de digitale toegankelijkheid daarvan. Heeft u vragen over de inhoud van deze afbeelding? Neem dan contact met ons op via info@mijnfaunazakenbij12.nl.

4. Algemeen

BIJ12 kan onder voorwaarden tegemoetkomen in de schade die beschermde inheemse diersoorten veroorzaken aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren. Vervolgschade, bijvoorbeeld door vertrapping, verslemping en vervuiling, komt niet voor een tegemoetkoming in de schade in aanmerking.

Als u in aanmerking wilt komen voor een tegemoetkoming, moet u in veel gevallen (preventieve) maatregelen nemen om de schade te voorkomen en/of beperken. De vereiste maatregelen kunnen afhankelijk zijn van gewas, diersoort, periode en gebiedsstatus. Zie hiervoor in deze preventiekit beschreven preventieve maatregelen.

4.1 Wat te doen bij schade

Als er ondanks preventieve maatregelen toch nog schade van enige omvang optreedt, kunt u een tegemoetkoming in de schade aanvragen bij BIJ12. Deze aanvragen worden getoetst aan de beleidsregels van de provincie waarin de schade percelen liggen.

Het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag doet u via MijnFaunazaken. Het melden van schade doet u via www.faunaschade.nl.

Let op: aan het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag zijn behandelkosten van 300 euro verbonden. De aanvraag kan pas worden ingediend nadat deze kosten via de betaalfunctie (iDEAL) in de applicatie zijn betaald.

Heeft u vragen over het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag of over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, neem dan tijdig contact op met BIJ12. BIJ12 is bereikbaar via het telefoonnummer 085 – 486 22 22 of info@mijnfaunazakenbij12.nl.

4.2 Ontheffing

Voor het verjagen van een diersoort met ondersteunend afschot, is een ontheffing nodig. De Faunabeheereenheid (FBE) kan u op aanvraag machtigen om van de ontheffing gebruikt te maken, of u kunt zelf een ontheffing aanvragen:

  • als u een machtiging voor een ontheffing wilt aanvragen, neem dan bij dreigende of optredende schade direct contact op met de FBE in de provincie waarin uw percelen liggen;
  • als er nog geen ontheffing aan de FBE is verleend voor de betreffende diersoort, vraag deze dan direct zelf aan bij de provincie;
  • neem dezelfde dag nog preventieve maatregelen (voor zover die zijn toegestaan zonder ontheffing);
  • ontvangt u een machtiging via de FBE of een ontheffing van de provincie, neem dan meteen ook de maatregelen die volgens de ontheffing zijn toegestaan.

Voor verdere informatie over de provinciale FBE’s verwijzen we u naar www.faunabeheereenheid.nl.

4.3 Meer informatie

Wilt u meer weten over faunaschade en de voorkoming ervan? Raadpleeg dan de Faunaschade Preventie Kits (‘Bevers en beverratten’, Dassen, Duiven, Eenden, Ganzen, Haasachtigen, Hertachtigen, Hoenderachtigen, Kleine zangvogels, Koeten, Kraaiachtigen, Meeuwen, Roofvogels, Woelmuizen, ‘Wolven, vossen en marterachtigen’ en Zwanen). Maatregelen voor andere soortgroepen en de daarbij eventueel geldende richtlijnen vanuit BIJ12 zijn te vinden in de Handreiking Faunaschade (2009) (bijgewerkt op 08-02-2024).

4.4 Kleine lettertjes

Aan de informatie zoals weergegeven in de ‘Faunaschade Preventie Kit Ganzen kunnen geen rechten worden ontleend. Weersomstandigheden, teeltkeuzes, enzovoort kunnen leiden tot schadesituaties die niet zijn beschreven. De grondgebruiker blijft in alle gevallen primair verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van schade. Alle FPK’s vormen een weergave van gedeelde praktijkervaringen en niet van alle middelen waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond.

5. Over team Faunazaken

BIJ12 houdt zich bezig met taken op het gebied van faunaschade door natuurlijk in het wild levende beschermde dieren. Zij reiken handvatten aan om faunaschade te voorkomen en te bestrijden. Als dat niet (meer) mogelijk is, kunnen agrariërs in bepaalde gevallen bij BIJ12 terecht voor een tegemoetkoming in de schade.

Colofon

  • Mede samengesteld door Van Bommel FAUNAWERK en Communicatiebureau de Lynx (logo, illustraties, infographics en print css).
  • Voor het beste printresultaat gebruikt u bij voorkeur Google Chrome.
  • Download de tekst op deze pagina als PDF bovenaan deze pagina (knop ‘PDF’).