N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
Algemene beschrijving
Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden, vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest.
Het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland kan voorkomen op diverse bodems van vochtig tot droog en heeft doorgaans een (matig) voedselrijk karakter. Kruiden- en faunarijk grasland komt in vrijwel alle landschapstypen voor. Toch is het areaal de laatste veertig jaar enorm afgenomen door de gangbare landbouwpraktijk: sterke bemesting gecombineerd met periodiek doodspuiten van de grasmat en opnieuw inzaaien met hoog productieve grasvariëteiten. De meeste overgebleven kruidenrijke graslanden liggen in overhoekjes van het agrarische gebied of komen voor in natuurgebieden. Daar kan kruidenrijk grasland een tijdelijk fase zijn als de benodigde abiotische omstandigheden voor schraallanden niet of nog niet gerealiseerd kunnen worden.
Kruiden- en faunarijk grasland wordt bij een goede kwaliteit gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage vegetatie) en een kruidenrijke graslandbegroeiing die rijk is aan kleine fauna. Gradiënten binnen (grond)waterpeil en voedselrijkdom zorgen voor diverse vegetatietypen.
Kenmerkende of bijzondere soorten van schralere beheertypen ontbreken grotendeels binnen Kruiden- en faunarijk grasland, maar graslanden zijn vaak wel rijk aan minder zeldzame soorten. Het type is o.a. van belang voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren De graslanden worden doorgaans niet bemest. Om verzuring tegen te gaan kan, bij uitzondering, ruige stalmest of bekalking toegepast worden.
Afbakening
- Het betreft grasland, de grasachtigen (monocotylen) zijn dominant, maar kruiden (dicotylen) en mossen hebben een oppervlakteaandeel van tenminste 20%
- De graslanden zijn niet tot andere beheertypen te rekenen (zie afbakening andere graslanden).
- Vrijwel jaarlijks in winter en voorjaar langdurig overstroomde weilanden worden niet tot dit beheertype maar tot Zilt- en overstromingsgrasland gerekend
Voorbeeldgebieden
Malpiebeemden, Bommelerwaard-west, Ryptsjersterpolder.
Standaardkostprijs
De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.
De onderdelen subsidie, subsidieverplichtingen en subsidietarief, toeslagen voor natuurbeheer, beheeradvies en monitoring maken geen onderdeel uit van de Index.
Subsidie
Subsidieverplichtingen
De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
Subsidietarief
Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.
Beheeradvies
Download de pdf voor een toelichting op de beheermaatregelen, herstelmaatregelen en overige aandachtspunten.
Monitoring en natuurkwaliteit
Structuur
Dit beheertype omvat droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke graslanden. Ze omvat een scala aan bloemrijke vegetaties van vrij schrale typen kamgrasweiden tot tamelijk voedselrijke witbolgraslanden. Vochtige hooilanden met grondwaterinvloed, overstromingsgraslanden, natte en droge schraallanden en glanshaverhooilanden vallen buiten dit type, maar worden als zelfstandige beheertypen onderscheiden. De planten die in dit beheertype voorkomen zijn merendeels algemenere soorten die weinig specifieke eisen aan de abiotische omgeving stellen. Flora en vegetatie zijn daarom niet bepalend voor de kwaliteit van dit beheertype, en de milieu- en watercondities slechts in beperkte mate. Wel is het belangrijk om te streven naar een zo groot mogelijke variatie in voedselrijkdom en vochtigheid.
Variatie in structuur is belangrijk voor faunasoorten die in dit grasland voorkomen. Zo zorgt een afwisseling tussen korte en hoge vegetatie met plaatselijk ruigte en struweel voor verschil in microklimaat, hetgeen van belang is voor dagvlinders, andere insecten, reptielen, vogels en kleine zoogdieren.
Binnen het kruiden- en faunarijk grasland zijn grasachtigen dominant, maar kruiden en mossen hebben een oppervlakteaandeel van tenminste 20%. De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden:
Structuurelement | Min. % | Max. % |
---|---|---|
Hoog struweel, incl. braam-, gagel- en bremstruweel | 5 | 20 |
Solitaire bomen en kleine bosjes (>5 m) | 1 | 5 |
Meter slootlengte / hectare* | 100 | - |
* Slootlengte is in meter/ha, geen percentage
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 2 of meer kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Midden”: indien 1 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Laag”: indien geen kwalificerend structuurelement aanwezig is.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:
Soortgroep | Soorten |
---|---|
Planten: | bochtige klaver, echte koekoeksbloem, gewone brunel, gewone margriet, grote ratelaar, kamgras, karwijvarkenskervel, klavervreter, klein vogelpootje, knolvossenstaart, knoopkruid, moerasstruisgras, muizenoor, polei, spits havikskruid, waterkruiskruid, witte munt, zwarte zegge |
Dagvlinders: | argusvlinder, bruin blauwtje, bruine vuurvlinder, bruin zandoogje, geelsprietdikkopje, groot dikkopje, hooibeestje, kleine parelmoervlinder, zwartsprietdikkopje |
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 6 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan ten minste 4 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en beide soortgroepen vertegenwoordigd zijn.
- “Midden”: indien 4-5 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
- “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
Voor dit beheertype worden geen milieu- en watercondities gemonitord.
Ruimtelijke condities
Oppervlakte beheertype/ Ruimtelijke samenhang | >75 ha | 5 - 75 ha | 1-5 ha | < 1 ha |
---|---|---|---|---|
Verbonden (afstand max. 30 meter) met andere graslandbeheertypen (N10 t/m N12) | Hoog | Hoog | Hoog | Midden |
In nabijheid (binnen 1 km) van andere graslandbeheertypen (N10 t/m N12) | Hoog | Hoog | Midden | Laag |
Geïsoleerd | Hoog | Midden | Laag | Laag |
Monitoring
Parameter | Methode | Frequentie |
---|---|---|
Structuurelementen | Bepaling bedekking | 6 jaar |
Planten | Inventarisatie kwalificerende soorten | 6 jaar |
Dagvlinders | Inventarisatie kwalificerende soorten | 6 jaar |
Ruimtelijke condities | GIS-analyse en veldwaarneming | 6 jaar |