Webinar Natuurdata 26 mei 2023
In het webinar over natuurdata dat plaatsvond op 26 mei 2023, vertelden verschillende experts wat natuurdata precies zijn, hoe ze worden verzameld, gestructureerd, gecontroleerd en opgeslagen. Er was daarbij aandacht voor de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Daarnaast werd ingegaan op Rode Lijsten en hoe de staat van instandhouding van soorten en habitats wordt bepaald. Het webinar kunt u hier integraal terugkijken.
Tijdens het webinar konden vragen gesteld worden door de deelnemers, die door de experts zijn beantwoord. De vragen en antwoorden vindt u hieronder.
Het webinar is een samenwerking tussen het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, BIJ12, Wageningen University & Research, Centraal Bureau voor Statistiek, Open Universiteit en SoortenNL.
Hieronder: Waarnemen en valideren Nationale Databank Flora en Fauna Netwerk Ecologische Monitoring Gebruik van natuurdata
Waarnemen en valideren
Welke apps worden gebruikt voor het doen van waarnemingen?
De meest gebruikte apps voor losse waarnemingen zijn de NDFF Invoer app, ObsIdentify en waarneming.nl. Daarnaast komen er onder andere waarnemingen binnen via de verspreidingsatlas en heel specifieke bronnen zoals bijvoorbeeld de ambrosia app.
De belangrijkste kanalen om losse waarnemingen in te voeren in de NDFF vindt u op https://www.ndff.nl/overdendff/data/. Voor inventarisaties in het kader van NEM bestaan specifieke apps. Informatie daarover vindt u bij de betreffende soortenorganisatie. Voor professionele monitoring bestaan diverse apps; deze zijn deels aangesloten op de NDFF. Meer informatie kunt u opvragen via het NDFF Serviceteam.
Kan iedereen waarnemingen invoeren in de app? Zo ja, hoe ga je er mee om dat mensen in theorie niet kloppende, maar wel waarschijnlijke data kunnen invoeren?
Binnen de waarnemerscommunity is er een zekere mate van zelfregulatie, bijzondere waarnemingen trekken aandacht. Hoe ‘belangrijker’ de waarneming, hoe meer controle plaatsvindt. Als iemand een oranjetipje invoert op een plaats waar een populatie zit, is de schade niet heel groot, als de waarneming niet klopt. Bij het invoeren van een waarneming van bijvoorbeeld een wolf is er minstens een goede foto nodig en eventueel ook DNA. In de meetprogramma’s worden dubbeltellingen en herhaalbezoeken uitgevoerd. De NDFF neemt fraudebestrijding mee in de transitie, met een focus op waarnemingen met hoogste risico.
Er bestaan ook vele apps die helpen bij het identificeren van soorten op basis van AI (zoals PlantNet, Birdnet, Merlin). Worden die waarnemingen ook toegevoegd aan NDFF?
De meeste van deze apps zijn vanwege capaciteitsgebrek of technische belemmeringen nog niet aangesloten op de NDFF. Een uitzondering zijn de opgeslagen gevalideerde waarnemingen van ObsIdentify en iNaturalist (dagvlinders).
Door verbeterde waarnemingstechnieken (warmtecamera, wildcamera’s, (e)DNA) blijken aantallen soms hoger dan jarenlang gedacht. Hoe wordt dat verwerkt in de trends?
Het effect van verbeterde waarnemingstechnieken is voor de berekeningen van trends eigenlijk hetzelfde als een toename van het aantal waarnemers. Daar wordt dus op dezelfde manier mee om gegaan.
Hoe leg ik een broeihoop (ringslangen) of dassenburcht vast?
Bij elke gemelde soort is het mogelijk om ook de biotoop (habitat) en de teleenheid (diersporen, verblijfplaats) te vermelden. Het is niet mogelijk om objecten zonder relatie met een waargenomen taxon vast te leggen. Een broeihoop bestaat (nog) niet in het NDFF-woordenboek, de plaats waar alle codes voor gebruik in de NDFF vastgelegd worden.
Wordt er al gewerkt met de certificering van de waarnemers? Denk bijvoorbeeld aan de Track & Sign-certificering.
Er is geen certificering voor waarnemers. Wel bieden soortenorgansaties en adviesbureaus cursussen aan om waarnemers te trainen. Veldervaring is heel belangrijk. Naast soortenkennis is gebiedskennis van groot belang en soms zelfs kennis over individuele dieren. Gladde slangen bijvoorbeeld zijn moeilijk vindbare soorten. Mensen die in een gebied gladde slangen goed volgen, zien ze in een ander gebied toch over het hoofd. Soortgroepen in kaart brengen is specialistisch werk en een professionele opleiding is niet onderscheidend.
Je hoort wel eens: telling zoogdieren als konijn en haas wordt vooral gedaan door vogelaars en is 'bijvangst' van het tellen van vogels. Klopt dat? Hoe wordt gezorgd voor gestructureerde tellingen van onder andere haas en konijn?
Haas en konijn zijn voor sommige vogelaars onderdeel van hun tellingen; geen bijvangst. Daarnaast worden konijnen ook geteld door duinbeheerders. Dit zijn allemaal gestructureerde tellingen. Meer informatie over deze meetprogramma’s is te vinden op deze pagina en deze pagina van de website van de zoogdiervereniging.
Komen vogelaars ook in gebieden waar wel veel hazen en konijnen voorkomen, maar weinig vogels?
De spreiding van BMP-telgebieden over Nederland is goed, dus ongetwijfeld zullen er ook gebieden tussen zitten met relatief veel hazen of konijnen en relatief weinig vogels. Er zijn voldoende gegevens om betrouwbare landelijke trends te berekenen. Voor de berekening van betrouwbare provinciale trends is uitbreiding nodig. Zie ook hoofdstuk 5 en 7 onder ‘landzoogdieren’ in https://longreads.cbs.nl/meetprogrammas-flora-en-fauna-2021/aandachtspunten-en-aanbevelingen-voor-2022/.
Komt er een mogelijkheid van invoer van nulwaarnemingen in de NDFF?
Het is mogelijk om de geregistreerde afwezigheid van soorten (‘niet gezien, wel gezocht’) in de NDFF op te slaan, mits voortkomend uit strenge (semi-)gestructureerde monitoring. Deze optie zal blijven bestaan en wordt verbeterd op gebied van gebruiksvriendelijkheid.
Kun je aangeven dat een waarneming niet meer bestaat? Wij gebruiken gegevens uit de NDFF voor zorgvuldig maaibeheer. Regelmatig komt het voor dat de waarnemingen niet (meer) aanwezig is in het veld.
Een waarneming is een registratie van een soort op plaats en tijd. Deze blijft geldig en dus bestaan. Voor het vastleggen van afwezigheid in de NDFF zie het antwoord op de vraag hierboven.
Bij gestandaardiseerde monitoring kan een soort in een volgende meetronde verdwenen zijn (nulwaarneming). Op verspreidingsatlas zie je ook verspreidingskaarten in tijdblokken en in het uitvoerportaal in de NDFF kun je een tijdvak selecteren. Je kunt dan bij maaibeheer bijvoorbeeld de planten in het tijdvak 2015 tot nu kiezen, selecteren op beschermde soorten en zien waar je rekening mee moet houden.
Is er een manier om op te zoeken welke gebieden het slechtst onderzocht zijn per soortgroep (want een nulwaarneming zie je immers niet) zodat je als enthousiaste vrijwilliger een dergelijk gebied kan doorkruisen om waarnemingen te doen?
Dit kun je doen in de NDFF Verspreidingsatlas (projecten ‘Witte gebieden’ en ‘Is deze soort er nog?’). Soortenorganisaties sturen vrijwilligers vaak gericht op pad. Ook bij professioneel onderzoek worden veldmedewerkers vaak vooraf gewezen op mogelijk voorkomende soorten: ‘Als je daar toch bent: kijk even of je soort x ook kan vinden.’
Waarom kunnen vrijwilligers buiten het NEM niet invoeren dat een soort op een plek is verdwenen of afwezig is, als ze daar actief naar zoeken? Volgens mij zijn dat waardevolle gegevens. Is daar geen behoefte aan?
Nulwaarnemingen hebben alleen meerwaarde in gestandaardiseerde tellingen (meetnetten) omdat er voldoende zekerheid nodig is over de geleverde zoekinspanning en getelde soorten. In de NDFF kunnen nullen niet ‘hard’ gemaakt worden omdat sommige mensen wel nulwaarnemingen doorgeven en anderen niet. Op één plek komen altijd meer soorten níet voor dan wel. En dan roepen geregistreerde nullen vooral verwarring op. Wij zien daarom veel toekomst in bijvoorbeeld kwartiertellingen, wat in feite een soort ‘monitoring light’ is. Nulwaarnemingen kunnen dan worden afgeleid uit het ontbreken van een soort op de lijst met wel waargenomen soorten.
Waarom zijn er steeds veel nachtvlindersoorten die met de app niet op naam kunnen worden gebracht, zogenoemde dubbelsoorten?
Sommige soorten zijn niet te onderscheiden op basis van fotomateriaal alleen. Daarvoor moet je genitaliën onderzoeken. Deze soorten worden daarom alleen als ‘dubbelsoorten’ opgenomen.
DNA-data zijn kort genoemd. Wat voor DNA-data is dit? Environmental DNA of monsters direct genomen van (dode) organismen of beide?
Dat kan van alles zijn: haren, uitwerpselen, bodemmonsters etc. Een heel klein deel van de waarnemingen is gebaseerd op DNA-onderzoek, vooral environmental DNA. Dat betekent dat je aanwezigheid van soorten, bijvoorbeeld in een sloot, af kan leiden uit watermonsters van de sloot.
Hoelang duurt validatie van een waarneming?
De meeste waarnemingen worden direct automatisch gevalideerd. Van de resterende waarnemingen wordt het gedeelte dat beleidsrelevante soorten of professionele datastromen betreft met voorrang door vrijwillige soortexperts gevalideerd, grotendeels binnen drie maanden.
Nationale Databank Flora en Fauna
Waar is de kansenkaart op gebaseerd en is er inzicht voor de gebruiker over welke factoren worden meegenomen?
Dit hangt sterk af van soort en habitat, maar denk aan grondsoort, bodemchemie, waterkwaliteit et cetera. Over de kansenkaarten die nu via het NDFF Uitvoerportaal beschikbaar zijn, is documentatie beschikbaar op de website van de NDFF. Een nieuwe generatie kansenkaarten wordt ontwikkeld. Zodra deze gevalideerd zijn, wordt ook de documentatie gepubliceerd.
Als de kansenkaart een lage kans geeft en een onderzoeksvolledigheidskaart een bepaalde volledigheid (bijvoorbeeld hoog) van onderzoek aangeeft, kan je dan wel concluderen dat die soort niet voorkomt? En dus geen rekening mee hoeft te houden qua vervolgonderzoek of vergunningen/ontheffingen?
De kansenkaarten zijn hulpmiddelen. Het hangt altijd af van soort(en) en habitat maar afwezigheid constateren op basis van kansenkaarten is niet aanbevelenswaardig. Afwezigheid blijkt idealiter uit monitoring of kwalitatief goed veldonderzoek. We zien helaas ook veel kwalitatief minder goed veldonderzoek waarbij er bijvoorbeeld in november gekeken is of ergens heikikkers voorkomen, terwijl de soort dan overwintert en de trefkans zeer laag is. Daarnaast is het uitdagend om voor met name kleinschalige activiteiten veldonderzoek te laten plaatsvinden, dan is het mogelijk om met kansenkaarten als onderdeel van een informatieproduct (BeSI) een eerste grof oordeel te vellen.
Er is veel discussie over data van jagers. Worden die gebruikt, genegeerd of gevalideerd?
Alle data worden in principe gebruikt, mits de data gevalideerd en beschikbaar zijn. Op basis van wat het CBS en de toenmalige Gegevensautoriteit Natuur gezien hebben, is veel data van jagers niet geschikt, bijvoorbeeld omdat er geen duidelijkheid is over de telprotocollen en de meetinspanning. Net als andere bronhouders is het aan de jagers om hun data te structureren en aan te leveren. Wat niet geleverd wordt, kan vanzelfsprekend niet gebruikt worden. Op dit moment wordt er door CBS en KNJV aan gewerkt om de data van jagers (nogmaals) op zulke eisen te beoordelen en mogelijk in de toekomst te gebruiken bij analyses. Zie voor meer informatie daarover dit document met Kamervragen en antwoorden. Gegevens vanuit faunabeheer zoals WBE-tellingen zijn nog niet opgenomen in de NDFF. De verwachting is dat deze in de toekomst worden opgenomen in de NDFF, zodra het telprotocol met inbreng vanuit CBS is versterkt en de inzameling van gegevens op orde is.
Is er een overzicht van soorten die vanwege kwetsbaarheid niet getoond worden in NDFF?
De lijst kwetsbare soorten zal later dit jaar beschikbaar komen op NDFF.nl en worden toegepast op eenmalige gegevensleveringen.
Komt er voor het openstellen van de NDFF voor gemeenten, provincies en eco-bureaus een uitzondering voor het afschermen van de strikt beschermde soorten?
Ja, voor specifieke gebruiksdoelen is het in het belang van de soort dat locatiedetails bekend zijn voor geautoriseerde afnemers van data. Strenge autorisatie en gebruiksvoorwaarden zijn daarbij van toepassing. Overigens worden niet alle beschermde soorten afgeschermd; alleen de kwetsbare soorten daarbinnen.
Het ging kort over het openbaar worden van de NDFF en er werd gezegd dat dat eind 2024 wordt. De datum schuift iedere keer op, wat is daarvan de reden want er ligt al sinds 2019 een motie van de Tweede Kamer over openbaarmaking?
Het programma om de NDFF zorgvuldig te vernieuwen en een open databeleid te voeren loopt tot eind 2024, dat is sinds het begin van de transitie gecommuniceerd.
Voldoet de NDFF-data aan de Darwin Core Standards?
Het datamodel van de NDFF is gedetailleerder dan dat van Darwin Core. Waarnemingen in de NDFF zijn op te slaan in Darwin Core, maar niet alle bijbehorende metadata en datastructuur. Op dit moment worden de metadata en één volledige dataset uit de NDFF via Darwin Core gedeeld met de internationale open database GBIF (Global Biodiversity Information Facility).
Zou het niet fijn zijn als de data van waterdiertjes (van Rijkswaterstaat en waterschappen, en bijvoorbeeld van waterdiertjes.nl) in de NDFF beschikbaar komen?
Ja, dit is beoogd onderdeel van de wettelijke verankering en datastrategie. Op termijn zullen steeds meer partijen aanhaken. Daar wordt de databank beter en completer van.
Wordt bij vervaging van waarnemingen kwetsbare soorten ook rekening gehouden met aansluitende waarnemingen van algemene soorten in de directe omgeving (door dezelfde waarnemer), die alsnog kunnen duiden op locatie van de kwetsbare soort?
Ja. Overigens zal open data geanonimiseerd beschikbaar komen, dus zonder waarnemersnaam.
Is al helder hoe natuurdata in het Digitaal Stelsel Omgevingswet terecht gaat komen? Wordt dat een link naar de NDFF?
Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) is een geheel aan digitale voorzieningen dat bijdraagt aan een effectieve werking van de Omgevingswet. De komende jaren wordt de databank als Natuurregister ondergebracht in de Omgevingswet. Dit wordt momenteel uitgewerkt in het kader van wettelijke verankering van de NDFF. Meer informatie over het DSO leest u in de Nota van toelichting Omgevingswet (pagina 131).
Buiten waarnemingen.nl kunnen er heel wat andere organisaties bijdragen aan deze databank. Op welke wijze worden gemeentes, studiebureaus, provincies, terreinbeheerders ondersteund (en gestimuleerd) om hun data in deze centrale databank te plaatsen?
Vervolg van vraag: Concreet voorbeeld: vaak wordt door een lokale overheid een studie uitgevoerd van een lokaal gebied. Wordt aan de uitvoerder de opdracht gegeven (via offertevraag?) om de verzamelde data in de centrale databank in te voeren? Zijn hiervoor protocollen beschikbaar?
Bij de NDFF aangesloten overheden en ecologische adviesbureaus leveren ook data via het invoerportaal van de NDFF. Veel opdrachtgevers stellen verplicht dat data in de NDFF gezet wordt. Hoe meer opdrachtgevers dat doen, hoe beter het is. Een onderdeel van de wettelijke verankering is de verplichting aan overheden om (in opdracht) verzamelde data in de NDFF te (laten) plaatsen.
Welke randvoorwaarden gelden er bij de NDFF voor het doen van een verzoek om data? Geldt er bijvoorbeeld een maximaal aan soorten per gebied of kun je voor alle Natura 2000-gebieden binnen provincie x alle verspreidingsdata binnen een bepaalde periode opvragen?
Uitleg over eenmalige gegevensleveringen vindt u op onze website https://www.ndff.nl/hetnatuurloket/hoe-werkt-het/.
Komen de tellingen in het kader van de Live-Atlas uiteindelijk ook in de NDFF?
Op dit moment staan de tellingen van de Live-Atlas nog niet in de NDFF.
Bij allerlei ecologische onderzoeken wordt de NDFF gelukkig vaak gebruikt, maar enorm veel data betreffen ook overvliegende vogels. Daar heb je eigenlijk niet zoveel aan en roept bij bevoegd gezag vaak ook alleen maar meer vragen op. Informatie over een nest of broedende vogels heb je veel meer aan, maar daar zit dan een embargo op of een globale aanduiding om verstoring te voorkomen. Hoe gaan we hiermee om?
Het is mogelijk om in het NDFF Uitvoerportaal alleen vogels met nest- of rustplaatsindicatie te selecteren, zie ook het volgende artikel. Op een klein gedeelte van de broedvogelmonitoringsdata rust een toestemmingsclausule. Deze zijn opvraagbaar via de NDFF, zie https://ndff.zendesk.com/hc/nl/articles/360000136758-Waarom-zie-ik-niet-alle-monitoring-plots-van-Sovon-.
Wat zijn haken en ogen bij het gebruik van NDFF-data?
Daarover vindt u uitgebreide informatie op de NDFF-website onder aandachtspunten.
Netwerk Ecologische Monitoring
Wat zijn de soortenorganisaties van het NEM?
De soortenorganisaties die onderdeel uitmaken van het NEM zijn de Vlinderstichting, Sovon, RAVON, FLORON, Zoogdiervereniging, Nederlandse Mycologische Vereniging (NMV), Bryologische- en Lichenologische Werkgroep (BLWG), Anemoon en EIS Kenniscentrum Insecten.
Hoe kan een organisatie als soortenorganisatie worden erkend? Is daar een procedure voor?
Nee, er is geen procedure. Soortenorganisaties zijn die nationale organisaties die aangesloten zijn bij het NEM.
Hoe kan een provincie die tot op heden niet aangesloten was bij een NEM-meetnet (zoals broedvogels) alsnog aansluiten bij het NEM?
Een provincie kan zich niet op die manier aansluiten bij het NEM. De provincies zitten in de stuurgroep en het kernteam. Een provincie kan dus met informatievragen en meetdoelen komen. Broedvogels bijvoorbeeld worden al gemonitord in alle provincies via Sovon en het NEM. In principe kan iedereen zich daar aanmelden voor een telgebied.
Hoe wordt gecorrigeerd voor een toegenomen aantal waarnemers? Neemt een soort in aantal toe of wordt de soort alleen meer waargenomen?
Het corrigeren voor meetinspanningen gebeurt in de meetprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). In het NEM is de telinspanning goed bekend doordat gewerkt wordt met gestandaardiseerde telprotocollen waarin waarnemers, plaats en tijd van de tellingen bekend zijn.
Bij het vaststellen van verspreidingstrends op basis van de NDFF, waarin geen telprotocollen worden gevolgd, wordt rekening gehouden met de waarnemingsintensiteit door waarnemingen binnen een kilometerhok te koppelen aan een waarnemer en een datum, zodat er een lijstje ontstaat van de waargenomen soorten van die waarnemer op die datum in dat kilometerhok. Zo kan er vervolgens met de waarneemkans per soort per bezoek worden gecorrigeerd voor het toegenomen aantal waarnemers.
In hoeverre wordt er vanuit het NEM de kwaliteit van een gebied/habitat bepaald?
Dat kan al voor vogels. Er wordt nu gewerkt aan kwaliteit op basis van planten en kleine fauna. Dat is veelbelovend. Maar voor andere groepen is het nog een hele kluif. Het verschilt natuurlijk ook per habitat. Vlinders op de heide hebben we heel goed in beeld; zweefvliegen in het bos minder.
Hoe reëel is het om terug te grijpen naar 1950? Daar hadden we te maken met een totaal ander landschap en nu hebben we te maken hebben met veel meer waarnemers.
Het is het doel van Rode lijsten om de huidige bedreigingsstatus goed in beeld te brengen en dan is het verstandig om een langjarig perspectief te kiezen. De Rode Lijsten zijn dus niet zozeer gericht op die langjarige ontwikkeling, maar draaien om de huidige bedreigingsstatus van een soort. De langjarige ontwikkeling is daar een onderdeel van.
Alle Rode Lijsten in Nederland beginnen in 1950, waardoor de informatie goed vergelijkbaar is. De keuze voor 1950 heeft te maken met het feit, dat dit jaar nog vóór de periode van grote ontginningen en ruilverkavelingen in Nederland valt, terwijl er uit deze periode wel goede gegevens zijn over verspreiding voor veel soortgroepen. De minister beantwoordde deze vraag in 2021, zie het antwoord op vraag 7.
Soorten kunnen in de loop van de tijd minder overdag en meer 's nachts actief worden of andersom. Hoe wordt dit meegenomen in de monitoring om te voorkomen dat een niet-representatief beeld van de werkelijkheid ontstaat?
Gedragsverandering kan invloed hebben op de ‘trefkans’: de kans dat je een soort ziet als die ergens voorkomt. Daar kan in meetnetten voor worden gecorrigeerd door op verschillende tijdstippen te tellen. Echter, er moeten wel aanwijzingen zijn dat het gedrag daadwerkelijk is veranderd. Gedragsverandering wordt vastgesteld in gericht veldonderzoek.
Hoe groot zijn de hokken? En zijn de hokken voor alle soorten even groot?
Afhankelijk van de informatievraag wordt gebruikt gemaakt van 1×1 kilometerhokken, die geaggregeerd kunnen worden tot 5×5 (atlasblokken of uurhokken) en 10×10 hokken. De positie van deze hokken ligt vast. De hokken zijn van belang bij de presentatie van de informatie. Bij de invoer worden ook veel punten geregistreerd. Vroeger op basis van Amersfoortcoördinaten uit een topografische atlas; tegenwoordig met hulp van GPS.
Gebruik van natuurdata
Wordt gebruik gemaakt van interpolatie of extrapolatie van data? Zo ja, hoe?
Ja, bij het analyseren van data wordt gebruik gemaakt van inter- en extrapolatie. Bijvoorbeeld bij het berekenen van langjarige trends. Deze statistische bewerkingen worden echter nooit toegepast op waarnemingen in de NDFF. Er is dan eerder sprake van het berekenen van de kans dat een soort ergens voorkomt met data uit de NDFF. Die kans kan dan meegenomen worden in het berekenen van verdere natuurstatistieken.
Hoe kijken jullie aan tegen Multi-Species Indicators in communicatie?
Er wordt al volop gebruik gemaakt van Multi-Species Indicators (MSI’s): indexen waarin trends van meerdere soortgroepen worden samengenomen, bijvoorbeeld in het Living Planet Report van het WNF of de Rode Lijst Indicator. Voor een breder begrip bij het publiek is dit soms goed te gebruiken: als je spreekt over de populatietrend van ‘weidevogels’ herkennen mensen dat, net als bij de soorten van heide of bossen. Het is bij duiding dan wel van belang om goed te kijken uit welke soortgroepen zo’n index is opgebouwd. De LPI bijvoorbeeld zegt weinig over stikstof, omdat stikstofgevoelige groepen er niet in zitten.
Wat problematisch is met MSI's, is dat ze trends ‘platslaan’ waardoor nuance uit beeld verdwijnt. Soms lastig, je moet goed toelichten welke selectie je laat zien.
MSI’s zijn vooral bedoeld om in één oogopslag de ontwikkeling van meerdere soorten te laten zien, maar alleen zinvol wanneer de soortselectie voldoende concreet wordt benoemd.
Is het mogelijk om een soort Heatmap te krijgen in het uitvoerportaal?
Vervolg vraag: Dit is voor TBO’s ideaal om gericht beheer uit te voeren voor bepaalde soorten. Denk aan maaien voor bijvoorbeeld veldparelmoervlinder, dan wil je de kernpopulatie ontzien maar wel het gebied rondom geschikt houden/maken.
De ontwikkeling van specialistische informatieproducten valt buiten de scope van de NDFF. Daarnaast zullen de in NDFF gebundelde data waarschijnlijk niet overal voldoende dekkend zijn om betrouwbare heatmaps te kunnen genereren. Dit moet vooraf worden onderzocht en kan desgewenst ondervangen worden door gerichte monitoring te starten.
Als er per N2000-gebied nog geen trends zichtbaar zijn, hoe kan een natuurorganisatie of een provincie dan bepalen of het goed gaat met de natuur?
Of het goed gaat met de natuur op landelijke schaal kan op basis van gegevens uit voldoende andere gebieden wel worden bepaald. Als het om de beoordeling van een bepaald N2000-gebied gaat, dan kan het zijn dat er misschien niet voor alle, maar wel voor voldoende van de beschermde en karakteristieke soorten trends te bepalen zijn om de ontwikkeling in dat gebied te kunnen beoordelen. Als dat niet het geval is, dan kan er soms gebruik worden gemaakt van informatie uit specifieke onderzoeksrapporten. Een laatste optie is om gebruik te maken van expertbeoordeling van bijvoorbeeld terreinbeheerders. In de natuurdoelanalyses die de Ecologische Autoriteit laat opstellen wordt niet alleen de kwaliteit beoordeeld, maar ook de kwaliteit van de informatie. Dat zal resulteren in een overzicht van lokale, specifieke kennishiaten.
Tijdens de webinar ging het over soortgroep trends. Gebeurt dat op nationaal niveau? Is het ook mogelijk om op kleinere schaal te achterhalen/berekenen hoeveel individuen er aanwezig zijn?
Nu is het lastig aan de hand van de uitvoer in te schatten hoe vaak hetzelfde individu gezien wordt.
Trends op soortniveau of van de hele soortgroep zijn soms ook op kleinere schaal te berekenen, afhankelijk van de hoeveelheid meetpunten/data die er beschikbaar is. Dit gaat echter altijd over relatieve aantallen en veranderingen van jaar op jaar en niet over absolute aantallen individuen. Om absolute aantallen individuen goed te berekenen is een heel specifieke, dure manier van monitoren nodig, die niet op grote schaal kan worden toegepast. Aan de andere kant: bij vogels is het zo dat de dichtheid van meetpunten en waarnemers zo groot is, dat er heel goede schattingen bestaan van het aantal individuen in Nederland.
Zijn er ook provinciale soortenlijsten? Wanneer is een soort provinciaal? Hoe lang moet een soort aanwezig zijn?
Provincies maken zelf lijsten met aandachtsoorten voor de zogenoemde Actieve soortenbescherming. Iedere provincie hanteert eigen criteria. Het verdient aanbeveling dit zoveel mogelijk te standaardiseren.