Kenmerken: kleine, donkergrijze gans met zwarte kop en nek die in kleinere of grotere groepen op traditionele pleisterplaatsen en slaapplaatsen dicht bij de kust voorkomt, voornamelijk Waddenzee en Deltagebied. Aanwezigheid: vooral eind september tot eind mei. In Deltagebied piekvoorkomen in de winter (november-januari), in Waddenzee in voorjaar (maart-mei).
Winterhabitat: (zilte) graslanden langs de kust en kwelders. Vanaf maart voornamelijk op kwelders en schorren. In najaar ook in intergetijdegebied.
Voedsel: wieren, grassen, wintergranen, graszaad.
Verstoringsgevoeligheid: wisselend. Keert niet snel terug na verstoring. In het Waddengebied over het algemeen minder storingsgevoelig
Grootte leefgebied populatie: sterk verschillend en gerelateerd aan grootte van traditionele pleisterplaats en aanbod andere voedselbronnen.
Komt voor in/op
Open grasland, kwelders en schorren, mits in agrarisch gebruik.
Periode
Maart-mei.
Doelsoortspecifieke terreinkenmerken
Winterperiode (eind september-eind maart):
Open gebieden langs de kust, vooral kwelders en cultuurgrasland. Ook percelen wintergranen en graszaad, vooral in de delta.
Slaapt veelal in getijdengebieden.
Opvetperiode voor wegtrek (maart-eind mei):
Vooral kwelders, maar ook cultuurgraslanden, vooral op de Waddeneilanden.
Soortspecifieke maatregelen
Winterperiode (eind september-eind maart):
Maatregelen in eerste instantie richten op de traditionele pleisterplaatsen buitendijks en binnendijks (doorgaans tot 1-2 km vanaf de dijk).
Handhaven van korte, eiwitrijke graslandvegetaties bijv. door voorweiden met schapen tot begin september en normaal bemestingsregime.
Kwelders blijven beweiden.
Stopzetten van beweiding leidt tot afnemend voedselaanbod voor Rotganzen.
Minimaliseren van verstoring, met name vliegtuigen en helikopters (binnen c. 1500 m).
Aanleg van windturbines leidt mogelijk tot barrières op locaties waar vaak tussen binnen-en buitendijks wordt gewisseld.
Opvetperiode voor wegtrek (maart-eind mei):
Zie boven. Mogelijke conflicten met boerenbedrijf (concurrentie met schapenbeweiding en opbrengst eerste snede).
Factoren populatieontwikkeling
Grootte van het broedsucces is de voornaamste factor op dit moment; populatie gaat recent achteruit door verdwijnen lemmingencyclus, waardoor de predatiedruk is verhoogd. Daarnaast is er een zuidwaartse verschuiving in het overwinteringsgebied waardoor het gros nu in West-Frankrijk overwintert (50% van de flyway populatie).
Nederland is nog steeds zeer belangrijk als voorverzamelplaats voor de voorjaarstrek (40-45% van de flywaypopulatie).
Bos D. & Stahl J. 2003. Creating new foraging opportunities for Dark-bellied Brent Branta bernicla and Barnacle Geese Branta leucopsis in spring, insights from a large-scale experiment. Ardea 91: 153-165.
Ebbinge B.S., Blew J., Clausen P., Günther K., Hall C., Holt C., Koffijberg K., Le Dréan-Quénec’hdu S., Mahéo R. & Pih S. 2013. Population development and breeding success of Dark-bellied Brent Geese Branta b. bernicla from 1991–2011. Wildfowl Special Issue 3: 74-89.
Krijgsveld K.L., Smits R.R. & van der Winden J. 2008. Verstoringsgevoeligheid van vogels: Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Bureau Waardenburg, Culemborg.
Nolet B.A., Bauer S., Feige N., Kokorev Y.I., Popov I.Yu. & Ebbinge B.S. 2013. Faltering lemming cycles reduce productivity and population size of a migratory Arctic goose species. Journal of Animal Ecology 82: 804– 813.
Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013.015. Sovon, Nijmegen.