A11.02 Weidevogelland met riet of opgaande begroeiing

Dit beheertype is vooral gericht op weidevogels die min of meer tolerant zijn voor opgaande begroeiing in de vorm van bijvoorbeeld bomenrijen en/of een combinatie van riet, natuurvriendelijke oevers en nat grasland nodig hebben. Dit beheertype is vergelijkbaar met beheertype A11.01, met als verschil dat, naast structuur- en kruidenrijk grasland, ook bouwlandpercelen (aardappels, bieten, mais), riet en/of opgaande landschapselementen in zekere mate aanwezig kunnen zijn.

Algemene beschrijving

Daarnaast is een natuurlijke fluctuatie van het waterpeil in de oevers en de eventueel aanwezige waterpartijen van belang. Natuurvriendelijke oevers met een geleidelijk talud, c.q. terrastalud (in plaats van steile oevers) kunnen hieraan bijdragen.

Goede gebieden worden gekenmerkt door een combinatie van structuur-, bloem- en kruidenrijk grasland, voldoende natuurvriendelijke oevers met riet, een mozaïek van diverse vormen van grasland- en bouwlandbeheer, bomenrijen die voldoende nestgelegenheid bieden en het voorkomen van soorten als wulp, scholekster, kievit en roek. Het beheer is erop gericht geschikte broedlocaties te behouden of te creëren, bijvoorbeeld door het aanleggen en onderhouden van opgaande landschapselementen die als broedplaats en rustplaats kunnen dienen (soorten als roek en spreeuw en kramsvogel in zuidoost Nederland). Daarnaast is de aanwezigheid van structuur- en kruidenrijk grasland van belang, tijdelijke braak en aangepast beheer zoals uitstel van bewerken op bouwland en teeltvrije akkerranden om de overlevingskans van onder andere kievitkuikens te verbeteren. Rietstroken en natuurvriendelijke oevers en opgaande landschapselementen die nestgelegenheid bieden dienen tijdens het broedseizoen niet te worden bewerkt, gemaaid, gesnoeid of verstoord.

Het is van belang dat de waterhuishouding goed geregeld is, de beste gebieden zijn vochtig tot nat en bevatten een natuurlijk waterpeil en ‘plas-dras’ percelen (of ‘greppelplas-dras’). Van belang is een mozaïek van verschillende beheersvormen van grasland (diversiteit in maaidata, beweiding, plasdras etc.), voldoende riet en natuurvriendelijke oevers, een rijke en bereikbare bodemfauna, insectenrijkdom (‘kuikengrasland’). Dit beheertype is ook van belang voor noordse woelmuis, die specifieke eisen aan habitat en beheer stelt. Zie hiervoor het soortenfiche.

Afbakening

  • In het begrensde gebied komen één of meerdere doelsoorten voor.
  • Het gebied kent voldoende openheid, omvang en connectiviteit.
  • Het beheertype kent voldoende natte situaties en geschikte drooglegging (plas-drassituaties of een hoog waterpeil), aangrenzend aan kuikenland.
  • Het beheertype kent een adequate ruimtelijke samenhang in kuikenland.
  • Tijdens het broedseizoen wordt op een relevante oppervlakte een rustperiode met uitgestelde maaidatum gehanteerd.
  • Op bouwlandpercelen wordt aangepast beheer gevoerd.

Er vindt (indien nodig) nestbescherming en predatiebeheer plaats

Doelsoorten

De belangrijkste soorten zijn vetgedrukt.

  • Scholekster

  • Kievit

  • Wulp

  • Graspieper
  • Roek
  • Torenvalk
  • Houtduif (brv)
  • Kramsvogel (brv)
  • Spreeuw (brv)
  • Noordse woelmuis