Download de pdf voor een toelichting op de beheermaatregelen, herstelmaatregelen en overige aandachtspunten.
Dit beheeradvies beschrijft wat in het algemeen aan beheermaatregelen nodig is om het beheertype ‘Moeras’ in stand te houden. Lokaal bezien kan, door specifieke lokale omstandigheden, een aangepast beheer noodzakelijk zijn. Het beheer is bedoeld voor de situatie dat het beheertype in een ‘gunstige staat’ verkeert. Dat wil zeggen dat de samenstelling van de vegetatie (kenmerkende vegetatietypen, kwalificerende soorten), de aanwezigheid van structuurelementen, het voorkomen van kwalificerende soorten fauna en de abiotische omstandigheden voldoen aan de omschrijving ‘goed’ in de Kwaliteitsmaatlat voor dit beheertype.
Moerasvegetaties zijn onderdeel van de natuurlijke verlanding van open water naar land. De samenstelling van deze vegetaties wordt vooral bepaald door hoe ver die verlanding gevorderd is. Maar ook de invloed van waterstanden (de frequentie en duur van overstromingen) en de kwaliteit van het water, zijn erg belangrijk voor de samenstelling van de moerasvegetatie.
Voor het beheer is moeras onderverdeeld in de verschillende successiestadia in de verlanding vanuit open water:
- Drijftillen: vormen een vroeg stadium in de verlanding in rustig water. Onbegaanbare vegetaties op drijvende matten van wortels en wortelstokken. Bij verdere successie ontstaan rietlanden of grote zeggenvegetaties;
- Waterriet en biezen: door hoge moerasplanten als riet, lisdoddes en biezen gedomineerde vegetaties. Ze staan permanent in het water of vallen in de zomer korte tijd droog;
- Grote zeggenmoeras: door grote zeggensoorten of galigaan gedomineerde vegetaties. Ontstaan o.a. uit rietvegetaties, als het maaiveld geleidelijk hoger wordt door slib of strooisel. Het kunnen ook beginstadia in de verlanding zijn, op plaatsen die tot ver in het groeiseizoen onder water staan;
- Natte ruigten: vegetaties van hoog opgaande, vaak opvallend bloeiende kruiden, veelal in combinatie met riet rietgras, grote zeggen of grote lisdodde. Ontstaan o.a. op aanspoelselgordels en slootbagger en in voedselrijke rietlanden die niet (meer) worden gemaaid. De bodem is nat tot vochtig en doorgaans rijk aan bladstrooisel; plaatselijk kan verspreide opslag aanwezig zijn van wilg, vlier, els, berk of braam.
Het beheer is afhankelijk van het successiestadium waarin de moerasvegetatie verkeert of van de uitgangssituatie (verlanding in open water of moerasvorming op vochtige bodems zoals voormalig grasland).
Beginstadia van de verlanding in open water vragen doorgaans geen actief beheer. Is de verlanding verder gevorderd, dan kan – afhankelijk van de standplaats – periodiek (niet elk jaar) en doorgaans gefaseerd (niet alles in 1x) worden gemaaid. Afhankelijk van het subtype wordt er gemaaid in de nazomer, herfst of winter.
Doelen van het beheer:
- Handhaven van de betreffende moerasstadia voor moerasplanten en –dieren (voldoende variatie aan nat en vochtig moeras);
- Handhaven van de openheid voor de moerasfauna (moerasvogels, noordse woelmuis) en het landschap (bv moeras grenzend aan weidevogelkerngebieden);
- Realiseren van variatie in de vegetatiestructuur. Dit om leefgebied te bieden aan moerasfauna (vooral moerasvogels, insecten en weekdieren, maar ook amfibieën, reptielen, zoogdieren en vissen);
- Tegengaan van overmatige opslag van els, berk en wilg (kan ook voor aangrenzend trilveenvegetaties, veenmosrietlanden of moerasheiden om zaadverspreiding te beperken).
Binnen het beheertype moeras zijn naast de verlandingsvegetaties die zich vanuit open water hebben ontwikkeld, ook moerasvegetaties te onderscheiden die door natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden zijn ontstaan.
Mogelijke knelpunten voor het beheer:
- Niet op gang komen van jonge verlanding vanuit open water;
- Te sterke verbossing;
- Te sterke verruiging;
- Ontwikkeling naar oudere successiestadia, waardoor het aandeel aan jongere successiestadia te klein wordt en de variatie te beperkt.
De knelpunten 1. en 4. zijn slechts deels tegen te gaan met actief (vegetatie)beheer; in veel gevallen zijn herstelmaatregelen nodig zoals aanpassing van het peilbeheer of verminderen van de voedselrijkdom van het water.
De knelpunten 2. en 3. zijn meestal tegen te gaan met intensivering van het vegetatiebeheer zoals cyclisch maaien of het gefaseerd verwijderen van de houtige opslag.
Beheermaatregelen

Maatregel en fasering N05.01 Moeras
Maaien
Maaien van moerasvegetaties betreft het periodiek afmaaien van het bovengrondse deel van de vegetatie. U moet het maaisel afvoeren.
Verwijderen van opslag
Het verwijderen van opslag is het periodiek weghalen van boom- en struikvormende soorten. Daarmee voorkomt u dat ontwikkeling optreedt naar struweel en bos. Het bewaart ook de openheid van het landschap.
Herstelbeheer
Moerassen komen voor op de overgang van water naar land. De moerasvegetaties ontwikkelen zich van nature vrijwel altijd naar latere stadia in de verlandingsreeks. Hoewel die veroudering dus een natuurlijk proces is, verloopt het vaak sneller als de hydrologische omstandigheden niet optimaal zijn. Dat is doorgaans het geval als het waterpeil onvoldoende fluctueert, tegennatuurlijk is (’s zomers hoger dan ’s winters), als de waterstanden onvoldoende hoog zijn of te diep wegzakken of als de waterkwaliteit ongunstig is.
Een ander gevolg van de niet-optimale omstandigheden is dat in veel moerasgebieden nauwelijks meer nieuwe verlandingsvegetaties ontstaan uit open water. Aan de ene kant is er dus een versnelde ontwikkeling naar oudere moerasstadia (met verruiging en verbossing) en aan de andere kant ontstaan er niet of nauwelijks nieuwe beginstadia. Voor allerlei planten en dieren die gebonden zijn aan moeras, is het juist belangrijk dat er steeds een afwisseling aanwezig is van verschillende successiestadia (van open water tot struweel).
Met beheer is de ontwikkeling naar oudere verlandingsfasen vaak maar beperkt te vertragen. Dan kan het gewenst zijn om de successie af en toe terug te zetten naar open water of kale grond, door af te graven of te plaggen, zodat de verlanding weer opnieuw kan starten. Om de verlanding weer op gang te brengen en te snelle verruiging en verbossing te voorkomen, kan het nodig zijn om eerst de randvoorwaarden daarvoor te herstellen. Daarbij zal het vooral gaan om de waterpeilen, de peilfluctuaties en de waterkwaliteit. Zie hiervoor o.a. onder Herstelbeheer en inrichting op www.Natuurkennis.nl. Om te komen tot geschikte maatregelen is het belangrijk om goed zicht te krijgen op de oorzaken van de problemen en het functioneren van het landschapsecologische systeem. Het uitvoeren van een landschapsecologische systeemanalyse (LESA), al dan niet met hulp van een deskundige, kan de knelpunten in beeld brengen.
Mogelijke herstel- en inrichtingsmaatregelen:
- Verbeteren van de waterkwaliteit via een helofytenfilter (een waterfilter van moerasplanten, om fosfaat uit het water te halen) of een lange aanvoerweg die is begroeid met waterplanten;
- Introduceren van grotere peilfluctuaties (’s zomers lager, ’s winters hoger);
- Verhogen van het waterpeil in te droge gebieden;
- Tijdelijke droogval van plassen in de zomer. Aan de ene kant kan dit ertoe leiden dat fosfaat wordt vastgelegd, waardoor de waterkwaliteit verbetert, en strooisel in oeverzones wordt afgebroken. Aan de andere kant biedt het ruimte aan riet en andere moerasplanten om te kiemen;
- Graven van nieuw water (zoals petgaten), om de successie opnieuw te laten starten;
- Plaggen van te sterk verruigde en (vooral) verboste rietlanden.