Kenmerken: zwemeend, forse spatelvormige snavel. Man met bonte tekening, vrouw onopvallend bruin. Wanneer aanwezig: gehele jaar. Broedvogels van februari – augustus/september. Schaars overwinterend. Habitatvoorkeur: open, laaggelegen en vochtige graslanden en natuurgebieden.
Broedhabitat: waterrijke graslanden (ondiepe poelen en/of sloten). Aantal broedsels: 1, aantal eieren 9-11, broedduur 23-24 dagen. Kuikens (nestvlieders) vliegvlug na 6-7 weken. Broedperiode: april-juni.
Voedsel volwassen: gevarieerd, maar gespecialiseerd in watervlooien en ander zoöplankton. Daarnaast kleine (zoetwater)mollusken, insecten en hun larven, maar ook zaden en plantenresten. Voedsel jongen: waarschijnlijk hetzelfde als volwassen.
Komt voor in/op
Open grasland, natte dooradering.
Periode
Februari – eind augustus.
Doelsoortspecifieke terreinkenmerken
Opvetperiode voor broeden (maart):
Natte graslanden, ondiepe wateren en moerassige oeverzones belangrijk. Vogels moeten hier weken kunnen foerageren om in broedconditie te geraken. Wanneer in de broedgebieden zelf niet genoeg voedsel aanwezig is, zijn nabijgelegen natte gebieden (wetlands) belangrijk.
Voorkeursbiotoop: vochtige kruidenrijke en bloemrijke hooilanden met een 10-20 cm hoge vegetatie, met veel lage plekken. Vegetatie: structuurrijke open vegetatie met echte koekoeksbloem, ratelaar, reukgras, scherpe boterbloem, rood zwenkgras, beemdlangbloem, smalle weegbree, zwarte zegge, hazenzegge en rode klaver.
Prefereert slootkanten met hoog waterpeil (0-20 cm beneden maaiveld).
Vestiging en bebroeding (april-juni):
Zeer territoriaal en in hoge mate trouw aan broedplaats (95% broedt op dezelfde plaats als het jaar daarvoor).
Voorkeur voor graslanden in waterrijke veenweidegebieden.
Natte plekken, waterhoudende greppels of natte oevers belangrijk.
Blijft meestal op tenminste 100-150 m van opgaande structuren (bosjes, bomen, gebouwen, hoogspanningsmasten).
Nest veelal in oever van sloot of plas, ook echter in grasland verder van water.
Aanwezigheid jongen (mei-augustus):
Afwisselende oeverbegroeiing van sloten, watergangen en plassen. Hier kunnen de jongen naar eten zoeken en dekking vinden tussen de vegetatie.
Soortspecifieke maatregelen
Opvetperiode voor broeden (maart):
In extensief beheerde graslanden plas-dras gebieden aanleggen, met een ruigere graslandvegetatie langs de randen.
Grasstrook langs een verlaagde slootkant laten staan.
Hoog waterpeil (0-20 cm), toepasbaar in lokale laagtes, individuele sloten en/of hele polder.
Voorbeweiding tot 1 april mogelijk.
Vestiging en bebroeding (april-juni):
Hoog waterpeil (0-20 cm), toepasbaar op lokale laagtes, individuele sloten en/of hele polder.
Vermijd werkzaamheden en beweiding op perceel in deze periode. Indien wel, dan markering aanbrengen bij nestplek en min. 50 m² eromheen met rust laten.
Maaien minimaal tot 15 juni uitstellen. Bij maaien wildredder gebruiken.
Aanwezigheid jongen (mei-augustus):
Vlak de slootkanten af voor een gevarieerde vegetatie en bereikbaarheid van het water voor de kuikens.
Plas-dras minstens tot 1 juli handhaven en liefst langer: kan belangrijk zijn tijdens opvetfase voor wegtrek.
Nabeweiding vanaf 1 juli mogelijk.
Slootkanten ongemaaid laten in broedseizoen.
Sloten gefaseerd en extensief schonen, na 1 augustus.
Factoren populatieontwikkeling
Landschappelijke ontwikkelingen in agrarisch gebied (intensivering grondgebruik) ongunstig: verlaging grondwaterpeil, vergroting percelen, graslandverbetering, frequent maaien, omzetting grasland in bouwland, etc.
Beintema A.J., Moedt O. & Ellinger D. 1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem.
Bijlsma R.G., Hustings F., & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/ KNNV Uitgeverij, Haarlem/ Utrecht.
van der Geld J., Groen N.M. & van ‘t Veer R. 2013. Weidevogels in een veranderend landschap: meer kleur in het grasland. KNNV Uitgeverij, Zeist
Kleijn D., Lamers L., van Kats R., Roelofs J. & van ‘t Veer R. 2009 Ecologische randvoorwaarden voor weidevogelsoorten in het broedseizoen, Resultaten van een pilotstudie in het Wormer- en Jisperveld Rapport DK nr 2009/dk103. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.
Oosterveld E.B., Bruinzeel L. & Wymenga E. in prep. 2013 Ecologie van weidevogels: Kennisbundeling voor bescherming en beheer. A&W rapport 1831 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.
Oosterveld E.B., Kleijn D. & Schekkerman H. 2008. Ecologische kenmerken van Weidevogeljongen en de invloed van beheer op overleving. Rapport DK nr 2008/090. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.
van der Weyde C., Oosterveld E.B. & Bruinzeel L.W. 2012. Ecologisch profiel van Zomertaling en Slobeend. A&W-rapport 1758. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.