Heeft zomer-, paar-, kraam- en winterverblijfplaatsen. In Nederland een uitgesproken gebouwbewoner, maar er is weinig bekend over het gebruik van verschillende verblijfplaatsen. Vermoedelijkt benut hij een netwerk aan verblijfslocaties. Zomerverblijfplaatsen in Nederland in gebouwen (ten westen van Utrecht en ten zuiden van Groningen). Kraamkolonies bestaan uit 30-50 vrouwtjes. Enige bekende verblijfplaatsen in Nederland tot nu toe in – hoogbouw.
Winterverblijven vooralsnog niet bekend in Nederland. Gezien najaars- en winterwaarnemingen is niet uitgesloten dat de soort paart en overwintert in Nederland, maar het kan ook doortrekkers betreffen. Waarnemingen in deze periode voornamelijk langs de kust.
Jachtvlucht begint ruim na zonsondergang en kan de gehele nacht duren. Jachtgedrag lijkt op dat van laatvlieger en rosse vleermuis. Jachtvlucht snel, vrij hoog en rechtlijnig. Jaagt o.a. boven open water, open landbouwgebieden en weiden, maar ook boven oeverzones, op open plaatsen in het bos, boven boomkronen en rond lantaarnpalen. Voorkeur voor waterrijke gebieden. De soort vliegt op relatief grote hoogte van verblijfplaatsen naar jachtgebied of overwinteringsplaats. Kan daardoor slachtoffer worden van windmolens.
Voedsel: opvallend groot aandeel dansmuggen en bladluizen. Ook andere (vliegende) insecten zoals nachtvlinders, kokerjuffers, vliegen, muggen, kevers, gaasvliegen en schietmotten.
Paartijd van half oktober tot begin december. Roepende territoriale mannetjes worden gevonden aan de zuidwand van hoge gebouwen en voeren daar ook een baltsvlucht uit. In Nederland pas één keer baltsend aangetroffen.
Gevoelig voor verstoring door bouwwerkzaamheden en verlichting nabij de uitvliegopening.
Komt voor in/op
Droge dooradering, bebouwde omgeving.
Periode
Oktober-december.
Doelsoortspecifieke terreinkenmerken
Paartijd (half oktober-december):
Roepende territoriale mannetjes gebruiken de zuidwand van gebouwen. Een geschikte zuidwand kan door meerdere territoriale mannetjes gebruikt worden om te baltsen.
Winterslaap (december-februari):
In of aan hoogbouw.
Actieve periode (maart-november):
Verblijf in spleten in of aan gebouwen.
Ook mannetjes vormen in deze periode kolonies en gebruiken daarbij een netwerk aan verblijfplaatsen.
Foerageergebied kan op enige afstand zijn.
Foerageergebied: geheel open tot vrij besloten gebied (open plekken in bos of boven boomkronen).
Kraamtijd (mei-augustus):
In spleten of aan gebouwen.
Soortspecifieke maatregelen
Paartijd (half oktober-december):
Bij sloop, restauratie, renovatie en verbouwing controleren op eventueel gebruik door vleermuizen.
Indien gebruikt:
Plannen aanpassen;
Geen verlichting plaatsen in de omgeving van de uitvliegopening.
Winterslaap (december-februari):
Bij sloop, restauratie, renovatie en verbouwing controleren op eventueel gebruik door vleermuizen.
Indien gebruikt:
Plannen aanpassen;
In geen geval werken tijdens winterslaap;
Geen verlichting plaatsen in de omgeving van de uitvliegopening.
Actieve periode (maart-november):
Informeer of het gebied waarin je zit, binnen de verspreiding van tweekleurige vleermuizen valt. Zo ja, beoordeel welke gebouwen potentieel geschikt zijn voor deze soort, en of er voldoende foerageergebied beschikbaar is: open gebied en (grote) waterpartijen.
Beheer richten op:
Overleving van ongewervelden (voedsel), door bijv. ontwikkelen van structuurrijke (oever)vegetaties;
Aanbieden van verblijfplaatsen aan gebouwen.
Kraamtijd (mei-augustus):
Bij sloop, restauratie, renovatie en verbouwing controleren op eventueel gebruik door vleermuizen.
Indien gebruikt:
Plannen aanpassen;
In geen geval werken tijdens kraamtijd;
Geen verlichting plaatsen in de omgeving van de uitvliegopening.
Dietz C., van Helversen O. & Nill D. 2009. Vleermuizen. Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. Tirion Natuur, Utrecht.
Lange R., Twisk P., van Winden A. & van Diepenbeek A. 1994. Zoogdieren van West-Europa. KNNV Uitgeverij en Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming is.m. Vereniging Natuurmonumenten, Utrecht.
Limpens H.J.G.A. 2001. Beschermingsplan Vleermuizen van Moerassen. Rapport 2001.05 Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem, in opdracht van ExpertiseCentrum LNV Onderdeel Natuurbeheer.
Limpens H.J.G.A., Mostert K. & Bongers W. 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen; onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Limpens H.J.G.A. 2001. Beschermingsplan Vleermuizen van Moerassen. Rapport 2001.05 Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem.
Limpens H.J.G.A, Twisk P. & Veenbaas G. 2004. Met vleermuizen over weg. Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft/Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem.
Safi K. 2006. Die Zweifarbfledermaus in der Schweiz. Status und Grundlagen für den Schutz. Zürich, BristolStiftung. Bern, Stuttgart, Wien, Haupt.
Schober W. & Grimmberger E. 2001. Gids van de vleermuizen van Europa, Azoren en Canarische Eilanden. Tirion Natuur, Utrecht.