Over de aquatische typen is overleg gaande met de waterbeheerders. Mogelijk wordt dit type hier nog op aangepast. Voor 2014 kan dit type WEL gemonitord worden.
Structuur
Een vochtige duinvallei is vaak rijk aan verschillende structuurelementen. Bij ontwikkeling van een nieuwe duinvallei kunnen verschillende structuurelementen in de tijd sterk wisselen in mate van voorkomen, zoals open water, kale bodem en lage en open pioniervegetatie. Duinvalleien worden meestal gemaaid hetgeen gunstig is voor de korte zeggen- en kruidenvegetatie die zeer soortenrijk kan zijn. Begraasde of niet gemaaide duinvalleien of delen daarvan hebben een groter aandeel aan overjarige vegetatie van zeggen, grassen, kruipwilg en kruiden. Aan de randen van duinvalleien kunnen overgangen naar struweel optreden.
Vochtige duinvallei wordt gekenmerkt door een lage vegetatie en bestaat voor maximaal 20% uit struweel en voor maximaal 30% uit dwergstruiken. De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden:
N08.03 Vochtige duinvallei – Structuur
Structuurelement |
Min. % |
Max. % |
Water |
5 |
30 |
Kale bodem en/of open pioniervegetaties |
5 |
30 |
Gesloten lage vegetaties, grassen, zeggen en kruiden |
5 |
80 |
Hoge grassen, zeggen of natte strooiselruigte (>40 cm) |
5 |
20 |
Heidevegetaties |
1 |
30 |
Hoog struweel, incl. braam-, gagel- en bremstruwelen |
5 |
20 |
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien 4 of meer kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn, waarvan in ieder geval een lage pioniervegetatie of een korte gesloten zeggen- en kruidenvegetatie.
- “Midden”: indien 2-3 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn of indien meer structuurelementen aanwezig zijn, maar niet voldaan wordt aan de criteria van klasse “Hoog”.
- “Laag”: indien 0-1 kwalificerend structuurelement aanwezig is.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen (mossen zijn met (m), kranswieren met (k) aangegeven):
N08.03 Vochtige duinvallei – Flora en fauna
Soortgroep |
Soorten |
Planten: |
armbloemige waterbies, bitterling (zomer- en herfst-), bonte paardenstaart, brokkelig kransblad (k), draadfonteinkruid, draadgentiaan, drienervige zegge, duizendknoopfonteinkruid, dwergbloem, dwergrus, dwergvlas, fraai duizendguldenkruid, galigaan, gebogen kransblad (k), geelhartje, gevlekte orchis, groenknolorchis, grote boterbloem, grote muggenorchis, harlekijn, honingorchis, kleine knotszegge, knopbies, koprus, moerasgamander, moeraskartelblad, moeraswespenorchis, noordse rus, oeverkruid, ondergedoken moerasscherm, ongelijkbladig fonteinkruid, parnassia, rond wintergroen, ruw kransblad (k), slanke gentiaan, stekelharig kransblad (k), sterzegge, stijve moerasweegbree, teer guichelheil, teer vederkruid, veldgentiaan, verfbrem, vleeskleurige orchis, vlozegge, waterpunge, welriekende nachtorchis, wilde gagel, zilte rus, zilte waterranonkel |
Broedvogels: |
blauwborst, blauwe kiekendief, dodaars, paapje, roerdomp, sprinkhaanzanger, tureluur, veldleeuwerik, wintertaling, wulp |
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra soorten uit Bijlage 3 gerekend worden, indien deze voorkomen in het beheertype. Tot de karakteristieke en in Bijlage 3 opgenomen soorten behoort ook de Natura 2000-soort groenknolorchis.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 10 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan minimaal 6 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en beide soortgroepen vertegenwoordigd zijn.
- “Midden”: indien 6-9 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
- “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
De beoordeling van abiotische condities wordt gedaan op basis van de interne water- en milieuconditie (standplaatsfactoren). Wanneer externe beïnvloeding beter, respectievelijk slechter scoort, wordt het eindoordeel 1 punt/klasse naar boven of beneden bijgesteld.
a) Standplaatsfactoren
Vochtige duinvalleien maken deel uit van een hydrologisch systeem dat op een aantal punten afwijkt van binnenlandse situaties door de aanwezigheid van zout water in de ondergrond. Onder invloed van regenwater vormt zich een zoetwaterlens van vele tientallen tot meer dan honderd meter dik die op het brakke grondwater drijft. Door de dichtheidsverschillen tussen zout en zoet water, in combinatie met de aanwezigheid van slecht doorlatende mariene afzettingen in de ondergrond, is de opbolling van het grondwaterlichaam relatief groot. Vooral in brede duingebieden reageert de grondwaterstand vertraagd op fluctuaties in neerslag en verdamping. Dat betekent dat er bovenop de seizoensdynamiek, met hogere grondwaterstanden in de winter en lagere grondwaterstand in zomer, er ook sprake is van een langjarige dynamiek, met duinvalleien die in een periode met natte jaren vrijwel permanent onder water staan en in perioden met weinig neerslag vrijwel permanent droog staan. Tot hoe ver het grondwater in de zomer wegzakt hangt mede af van de ligging binnen het duinsysteem: in het midden van het duinmassief, waar de zoetwaterbel op zijn dikst is, is het verschil tussen de zomer- en wintergrondwaterstand groot, dicht bij zee en is de grondwaterstandsfluctuatie beperkt.
De sleutelfactoren zijn het waterregime, het voedselarme karakter en de basenrijkdom. De meest kenmerkende vochtige duinvalleivegetaties komen voor op plekken die in de winter ten minste plas-dras staan. Structurele verlaging van de grondwaterstanden door bosaanplant (verdamping), waterwinning en peilverlaging in aangrenzende poldergebieden vormt de belangrijkste bedreiging voor dit beheertype.
De zuurgraad varieert van licht zuur tot basisch. De meeste duinvalleien zijn goed gebufferd door de aanwezigheid van kalk in de bodem en/of de aanvoer van basenrijk grondwater. Zeer zwak gebufferde omstandigheden kunnen ontstaan in gebieden met kalkloos duinzand, zoals op Terschelling en bij Schoorl.
De voedselrijkdom is zeer variabel en alleen zeer voedselrijke omstandigheden komen niet voor. Door de hoge basenrijkdom en droogval in de zomer verloopt de afbraak van organisch materiaal relatief snel. De hoogste voedselrijkdom wordt gevonden in en aan de rand van duinmeren, waar ook van nature hoogproductieve moerasvegetaties kunnen voorkomen. In jonge, ’s zomers droogvallende kalkrijke duinvalleien zorgen fosfaatbinding en een geringe hoeveelheid organisch materiaal voor een veel beperkter aanbod aan nutriënten.
N08.03 Vochtige duinvallei. Ranges waarbij voor vochtige duinvallei kenmerkende vegetaties kunnen voorkomen voor gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG)
Ranges waarbij voor vochtige duinvallei kenmerkende vegetaties kunnen voorkomen voor gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG). gvg (cm – maaiveld): groen is laag, oranje midden en rood is hoog. Voor voedselrijkdom: van zeer voedselarm (groen), matig voedselrijk (geel en oranje) tot uiterst voedselrijk (rood)
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien (gemiddeld) minstens 35% van het oppervlakte in de winter en vroege voorjaar plas-dras of onder water staat (GVG minder dan ca. 25 cm onder maaiveld) en op dezelfde locatie de voedselrijkdom voedselarm of licht voedselrijk is.
- “Midden”: indien niet voldaan wordt aan “Hoog”, en minimaal 60% van het oppervlak minimaal matig voedselrijk is en (gemiddeld) GVG, op dezelfde locatie, ondieper is dan 50 cm.
- “Laag”: Indien aan bovenstaande criteria niet wordt voldaan
b) Externe beïnvloeding
N08.03 Vochtige duinvallei – Stikstofdepositie *
|
Hoog |
Midden |
Laag |
Stikstofdepositie* |
< 14 kg N ha-1 y-1
<995 mol N ha-1 y-1 |
14-20 kg N ha-1 y-1
995-1420 mol N ha-1 y-1 |
> 20 kg N ha-1 y-1
>1420 mol N ha-1 y-1 |
* Waarde voor Vochtige duinvalleien (open water, kalkrijk en ontkalkt) (14 – 19,5 kg) (Van Dobben & Van Hinsberg, 2008).
Ruimtelijke condities
Voor dit beheertype worden geen ruimtelijke condities gemonitord.
Monitoring
N08.03 Vochtige duinvallei – Monitoring
Parameter |
Methode |
Frequentie |
Structuurelementen |
Bepaling bedekking |
6 jaar |
Planten |
inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Broedvogels |
inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Bepaling abiotiek |
Diverse methoden |
6 jaar |
Stikstofdepositie |
Opvragen stikstofdepositie |
6 jaar |
Vegetatie |
Vegetatiekartering |
12 jaar |