N13 Vogelgraslanden

Vogelgraslanden zijn grootschalige open gebieden waar graslanden worden beheerd ten behoeve van grote aantallen vogels. Het betreft hierbij voornamelijk weidevogels, zwanen, ganzen en eenden. De desbetreffende gebieden zijn vochtig tot nat. De eisen die de bedoelde soorten stellen, maakt dat vogelgraslanden niet (meer) passen in het reguliere agrarisch bedrijf. Daarom is het natuurtype beperkt tot reservaten en gebieden met bepaalde vormen van agrarisch natuurbeheer.

Ontstaansgeschiedenis

Weidevogels en wintergasten kwamen tot enkele decennia geleden nog verspreid voor in grote aantallen (weidevogels) dan wel in kleinere aantallen (wintergasten). Vooral door intensivering van de landbouw zijn de weidevogels sterk afgenomen, terwijl de wintergasten juist ervan hebben geprofiteerd. Om het tij te keren, respectievelijk de grote aantallen zwanen, ganzen en smienten op te vangen, worden tegenwoordig speciale vogelgraslanden aangewezen. Op deze graslanden wordt een beheer gevoerd dat de gebieden maximaal aantrekkelijk maakt voor de bedoelde soorten.

Voor de komst van de mens kwamen uitgestrekte graslanden eigenlijk alleen voor in sterk dynamische milieus zoals op kwelders en  binnen het overstromingsbereik van rivieren. Door het kappen van bossen en vervolgens door begrazing van vee en maaien is het graslandareaal geweldig uitgebreid.

Verschillende vogelsoorten die oorspronkelijk in geringe dichtheden voorkwamen in open vlakten (steppen, hoogvenen, toendra’s), konden zich vanuit kustweiden en oevergraslanden dankzij de weidecultuur over heel Nederland verspreiden.

Beheertypen

Dit natuurtype omvat twee beheertypen:

  • N13.01 Vochtig weidevogelgrasland
  • N13.02 Wintergastenweide

De verschillen tussen beide beheertypen zijn gebaseerd op de vogelsoorten waarvoor ze bedoeld zijn, het seizoen waarin de soorten er gebruik van maken (zomer respectievelijk winter), en de eisen die de soorten stellen aan de vegetatie.