N03.01 Beek en bron
Algemene beschrijving
Het beheertype Beek en bron komt voor op de zand- en lössgronden van Noord-, Oost- en Zuid-Nederland en in de duinen. Het gaat om kleine stromende wateren met hun bronnen, zoals Regge, Dinkel, Berkel, Dommel, en Swalm, die uiteindelijk uitmonden in een rivier, in Oost- en Zuid-Nederland, of op een (voormalig) estuarium (Drentse Aa, Boorne in noord Nederland). (Mee)stromende wateren zoals molenkolken, sprengen en opgeleide beken behoren eveneens tot dit type. Ieder bekenstelsel kent brongebieden, bovenlopen, een of twee middenlopen en een benedenloop. Bronnen en bovenlopen liggen vaak heel verspreid en hoog in het landschap en zijn vaak gedeeltelijk ge- of vergraven. Middenlopen liggen vaak wat dieper in laagten en trekken daardoor ook veel grondwater aan. De benedenlopen liggen in vlakke veengebieden en overstromingsvlakten, ze kunnen zo breed worden dat ze lijken op kleine rivieren (Eem, Dieze, Reitdiep).
De meeste beken behoren tot de zogenaamde laaglandbeken daarnaast komen heuvellandbeken voor. De ecologische verschillen tussen beide type beken is groot door de variatie in bodem en de verschillen tussen rustig en turbulent water. Beken in de duinen, duinrellen, hebben vaak kenmerken van beide typen. Laaglandbeken zijn langzaam stromende, vaak vrij brede beken, met een regelmatige waterafvoer. Ze komen voor in vrij vlakke zandgebieden; het Drents plateau, de Achterhoek, de grote glaciale bekkens in Midden-Nederland en in grote delen van Noord-Brabant. Laaglandbeken ontsprongen vaak in hoogveen, heide of laagveen. Duidelijk herkenbare bronnen ontbreken vaak. In de laaglandbeken komen zeer rustige stukken voor, waar slib en zand afgezet wordt, plaatselijk komt wat grover zand of fijn grind voor.
De beken in reliëfrijke gebieden; Zuid- en Midden-Limburg en stuwwallen van Midden-Nederland, hebben vaak duidelijk herkenbare bronnen, stromen sneller, slijten wat dieper in en vormen makkelijker zandbanken. De bodems zijn zandig of vaak grindrijk, slib komt slechts plaatselijk voor.
Beken en bronnen zijn van groot belang voor waterranonkels, fonteinkruiden en sterrekroossoorten, platwormen, waterkevers, libellen, waterjuffers en kokerjuffers, rivierkreeft en een groot aantal vissen: beekforel, beekprik, elrits, serpeling. kwabaal (benedenloop), rivierdonderpad, zeeprik, rivierprik, gestippelde alver en vlagzalm. De laaglandbeken met beekprik, zeeprik, gaffellibel, begroeiingen met drijvende waterweegbree, waterranonkels of teer vederkruid zijn in internationaal opzicht belangrijk.
Vrijwel alle beken zijn door de mens vergraven. Beken zijn verlengt, verbreed, verdiept, gekanaliseerd en met elkaar verbonden om water versneld af te voeren. De meeste beken zijn in de benedenloop gestuwd en lozen op kanalen en vaarten met vaste peilen. De waterkwaliteit van het beekwater is meestal niet goed door vermesting of vervuiling. Voor vissen is het ongehinderd kunnen trekken van zee naar de paaiplaatsen in beken is van groot belang. Door afdamming en opstuwing is dit vaak niet goed mogelijk. Het recht trekken van beken en opstuwen verminderd ook de overlevingskansen voor libellen, haften, kokerjuffers en platwormen.
Herstel van de waterkwaliteit is echter mogelijk en is bij de heuvellandbeken ook al succesvol. Voor de laaglandbeken is de situatie echter beduidend minder rooskleurig. Door kanalisatie en vervuiling zijn de condities van dit type beken vrijwel nergens op orde. Vooral de kleinere, zwakgebufferde en voedselarme bovenlopen en duinrellen zijn vrijwel verdwenen.
Afbakening
- Het beheertype Beek en bron omvat bronnen en stromend water (gemiddeld meer dan 10 cm/sec) met bronmos, bronkruid, beekstaartjesmos, waterranonkels, sterrekroossoorten, vederkruiden, waterviolier en enkele fonteinkruiden. De vegetaties zijn erg variabel in bedekking, ook binnen één seizoen. Omringend water en zandbanken zonder deze soorten wordt ook tot het beheertype gerekend.
- Langzaam stromende riviertjes in het laagveen en kleigebied behoren tot de beheertypen Zoete plas.
Voorbeeldgebieden
Drentse Aa, Linde, Dinkel, Dal van de Mosbeek, Beerze, Geul en Veluwe.
Standaardkostprijs
De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.
De onderdelen subsidie, subsidieverplichtingen en subsidietarief, toeslagen voor natuurbeheer, beheeradvies en monitoring maken geen onderdeel uit van de Index.
Subsidie
Subsidieverplichtingen
De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
Subsidietarief
Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N03.01 Beek en Bron.
De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.
Monitoring en natuurkwaliteit
Over de aquatische typen is overleg gaande met de waterbeheerders. De uiteindelijke maatlat zal meer gestoeld zijn op de Kaderrichtlijn Water. Het onderstaande concept is niet bedoeld voor de huidige monitoring.
Structuur
In het type beek en bron is variatie in structuur sterk bepalend voor de mate van natuurlijkheid, de variatie aan beschikbare habitats en daarmee de diversiteit aan soorten. Een ideale beek (een beek waarin veel karakteristieke beeksoorten voorkomen) is dynamisch in de ruimte (erosie- en sedimentatieprocessen vormen verschillende typen oevers en substraten) maar constant in de tijd. De beek en de bron vormen één geheel en kunnen ook als zodanig gemonitord worden. Voor het bepalen van de aanwezigheid van relevante structuren is het langslopen van een beektraject van 500 m voldoende. Voor het bepalen van bedekkingen is een representatief traject van 100 m geschikt.
Structuurelement | Min. % | Max. % | Eenheid |
---|---|---|---|
Natuurlijk dwarsprofiel [1] | 75 | % beeklengte [2] | |
Natuurlijk lengteprofiel [3] | 75 | % beeklengte | |
Natuurlijke oever [4] | 75 | % beeklengte | |
Vrije meandering mogelijk in beekdal | 50 | % beeklengte | |
Nevengeul/oude beekarm | 1 | Km beeklengte | |
Zand/grind/detritus | 2/3 | Ten minste 2 van deze substraten aanwezig | |
Bomen op waterlijn | 10 | Aantal per 500 m beeklengte | |
Beschaduwing (bovenloop) | 50 | % beeklengte | |
Beschaduwing (benedenloop) | 30 | % beeklengte | |
Dood hout (takken/stammen) | 20 | % bedekking 100 m traject | |
Submerse vegetatie/waterplanten met drijfbladeren | 5 | % bedekking 100 m traject | |
Emerse vegetatie | 5 | % bedekking 100 m traject | |
Landgebruik in beekdal natuur | 75 | % beeklengte | |
Landgebruik oever (tot 20 m vanaf insteek) natuur | 75 | % beeklengte |
[1] Een dwarsprofiel dat niet is vastgelegd, met diepere stroomgeul en ondiepe delen, onregelmatig.
[2] Met beeklengte wordt bedoeld de totale lengte van beek, nevengeulen en oude armen samen binnen het hele natuurgebied.
[3] Een natuurlijk gevormd lengteprofiel, niet gekanaliseerd of vastgelegd d.m.v. oeververdediging of kribben
[4] Een natuurlijke oever is gevarieerd, heeft geen oeverbeschoeiing en heeft zowel flauwe als steile delen en plas-dras zones
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minstens 11 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Midden”: indien minstens 7 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Laag”: indien minder dan 7 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het verspreid voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:
Soortgroep | Soorten |
---|---|
Planten: | beekpunge, bittere veldkers, doorgroeid fonteinkruid, drijvende waterweegbree, duizendknoopfonteinkruid, gesteeld sterrenkroos, gewone dotterbloem, glanzig fonteinkruid, groot blaasjeskruid, groot bronkruid, grote waterranonkel, haaksterrenkroos, klimopwaterranonkel, kransvederkruid, naaldwaterbies, ongelijkbladig fonteinkruid, paarbladig goudveil, plat fonteinkruid, puntig fonteinkruid, rossig fonteinkruid, smalle waterweegbree, teer vederkruid, verspreidbladig goudveil, vlottende bies, vlottende waterranonkel, waterviolier, witte waterkers, witte waterranonkel |
Vissen: | barbeel, beekforel (zeer zeldzaam), beekprik, bermpje, elrits, gestippelde alver (zeer zeldzaam), kopvoorn, kwabaal, rivierdonderpad, riviergrondel, rivierprik, serpeling, sneep, Beekrombout, vlagzalm (zeer zeldzaam), winde |
Libellen: | beekoeverlibel, blauwe breedscheenjuffer, bosbeekjuffer, bronslibel, gewone bronlibel, weidebeekjuffer, zuidelijke oeverlibel |
Tot de kwalificerende soorten kunnen van deze soortgroepen ook 2 extra soorten uit bijlage 3 gerekend worden, indien deze voorkomen in het beheertype.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minstens 5 kwalificerende plantensoorten, 3 kwalificerende vissoorten en 2 kwalificerende libellensoorten verspreid aanwezig zijn ¹.
- “Midden”: indien minstens 3 kwalificerende plantensoorten, 2 kwalificerende vissoorten en 1 kwalificerende libellensoort aanwezig zijn.
- “Laag”: indien niet aan de criteria voor de klasse “Midden” voldaan is.
¹Verspreid voorkomen wil zeggen dat het merendeel van de soorten benodigd om te kwalificeren (ondergrens klasse matig of goed) voorkomt op meer dan 20% van de oppervlakte van het beheertype.
Milieu- en watercondities
Variabele | Hoog | Midden | Laag |
---|---|---|---|
Afvoerpatroon | Afvoer nagenoeg natuurlijk. Er zijn niet of nauwelijks maatregelen genomen om water versneld af te voeren of vast te houden | Afvoer matig veranderd. Een beperkte mate van landdrainage, verharding, onttrekkingen. Minder dan 50% van het stroomgebied is beïnvloed. | Afvoer sterk veranderd. Meer dan 50 % van het stroomgebied is beïnvloed door drainage, verharding, onttrekkingen e.d. |
Stroomsnelheid2 | >0.15 | 0.1-0.15 | <0.1 |
Ligging vlak onder maaiveld (inundatie van beekdal mogelijk) | >75 % van het lengteprofiel | 25-50% van het lengteprofiel | <25% van het lengteprofiel |
² De stroomsnelheid kan niet gemeten worden in de bron, alleen in boven/midden/benedenloop
Variabele | Hoog | Midden | Laag |
---|---|---|---|
pH | 5.5-7.5 | 4.5-5.5 / 7.5-8.5 | <4.5 >8.5 |
Totaal P (mg P/l) | ≤ 0,1 | 0,1-0,19 | ≥ 0,19 |
Totaal N (mg N/l) 3 | ≤ 4 | 4-8 | ≥ 8 |
Chloride (mg Cl/l) bovenloop snel stromend | ≤ 50 | 50-75 | ≥ 75 |
³ Deze waarden gelden niet voor bronnen. Is alleen een bronsysteem in het natuurgebied aanwezig dan de waarden voor bronnen gebruiken. Als ook een bovenloop aanwezig is dan daarin meten. Voldoet totaal N in de boven/middenloop niet aan de klasse goed, dan vervolgens in de bron meten om de oorzaak te achterhalen
Kwaliteitsbepaling
Hydrologie
- “Hoog”: indien minimaal 2 variabelen in de klasse “Hoog” vallen en 1 in de klasse “Midden”.
- “Midden”: als niet aan de criteria voor de klasse “Hoog” of “Laag” wordt voldaan.
- “Laag”: indien minstens 2 variabelen in de klasse “Laag” vallen”.
Chemie
- “Hoog”: indien minstens 3 variabelen in de klasse “Hoog” vallen.
- “Midden”: indien niet aan de criteria voor de klassen “Hoog” of “Midden” wordt voldaan.
- “Laag”: indien minstens 3 variabelen in de klasse “Laag” vallen.
Totaalbeoordeling van de deelaspecten hydrologie en chemie:
- “Hoog”: indien beide deelaspecten als Hoog worden beoordeeld.
- “Midden”: indien de totaalbeoordeling niet aan de criteria voor de klassen “Hoog” of “Midden” voldoet.
- “Laag”: indien één van de deelaspecten als “Laag” wordt beoordeeld en één als “Midden”, of beide als “Laag”.
Ruimtelijke condities
Kenmerk | Hoog | Midden | Laag |
---|---|---|---|
Open verbinding met benedenstrooms gelegen rivier (monding beek) | Ja, geen belemmerende kunstwerken | Wel kunstwerken aanwezig maar passeerbaar voor de meeste soorten | Niet of voor enkele soorten passeerbare kunstwerken aanwezig |
Open verbinding tot aan de bron | Ja, geen belemmerende kunstwerken | Wel kunstwerken aanwezig maar passeerbaar voor de meeste soorten | Niet of voor enkele soorten passeerbare kunstwerken aanwezig |
% van de zijtakken dat vanuit de beek vrij optrekbaar is | 50-100% | 20-50% | < 20% |
Aantal beken te bereiken via benedenstrooms gedeeld water | > 2 | 1 | 0 |
% grondgebruik natuur tussen beek en dichtstbijzijnde beek | >75 | 50-75 | <50 |
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minstens 4 kenmerken in de categorie “Hoog” vallen.
- “Midden”: indien niet aan de criteria voor de klassen “Hoog” of “Laag” wordt voldaan.
- “Laag”: indien minstens 3 van de kenmerken in de categorie “Laag” vallen.
Monitoring
Parameter | Methode | Frequentie |
---|---|---|
Structuurelementen | Bepaling bedekking | 6 jaar |
Planten | Inventarisatie kwalificerende soorten | 6 jaar |
Vissen | Inventarisatie kwalificerende soorten | 6 jaar |
Libellen | Inventarisatie kwalificerende adulten | 3 jaar |
Inventarisatie kwalificerende larven | 6 jaar | |
Hydrologie | GIS-analyse en veldwaarneming | 6 jaar |
Chemie | Watermonster analyse | 6 jaar |
Ruimtelijke condities | GIS-analyse en veldwaarneming | 6 jaar |
Vegetatie | Vegetatiekartering | 12 jaar |