Structuur
Een gevarieerd en structuurrijk moeras vormt een geschikte biotoop voor diverse faunagroepen zoals libellen, vissen, amfibieën en zoogdieren. Minstens dertig procent van de oppervlakte van het beheertype wordt ingenomen door riet, hoge zeggen en/of hoge biezen. Dit structuurelement is van groot belang als broedgebied voor moeras- en rietlandvogels zoals grote karekiet, roerdomp, purperreiger, snor en rietzanger. Het type kan tot maximaal 20% (open) water omvatten. Het voorkomen van soortenrijke drijftillen is het meest indicatief voor de goede kwaliteit van het beheertype, wordt hier echter niet als structuurelement onderscheiden, omdat dit lastig te monitoren (en te omgrenzen) is.
De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden:
N05.03 Veenmoeras – Structuur
Structuurelement |
Minimum % |
Maximum % |
Water |
5 |
20 |
Krabbenscheervelden |
5 |
– |
Waterriet (riet met voeten in het water) |
5 |
– |
Riet, hoge zeggen en/of hoge biezen |
30 |
60 |
Struweel en bosjes, incl. solitaire bomen |
5 |
10 |
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien 4 of meer kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Midden”: indien 2-3 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Laag”: indien 0-1 kwalificerend structuurelement aanwezig is.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:
N05.03 Veenmoeras – Flora en Fauna
Soortgroep |
Soorten |
Planten: |
Doorgroeid fonteinkruid, draadzegge, echt lepelblad, galigaan, genadekruid, gevleugeld hertshooi, gewone dotterbloem, heemst, klein blaasjeskruid, kleine valeriaan, kleinste egelskop, krabbenscheer, lange ereprijs, lidsteng, moeraskartelblad, moeraslathyrus, moerasmelkdistel, moerasvaren, moeraswolfsmelk, poelruit, rietorchis, ruwe bies, rijstgras, selderij, slangenwortel, , stijf struisriet, vleeskleurige orchis, voszegge, waterdrieblad, waterlepeltje, waterscheerling, zilt torkruid. |
Broedvogels: |
Baardman, blauwborst, blauwe kiekendief, bruine kiekendief, buidelmees, grote karekiet, grote zilverreiger, klein waterhoen, kleinst waterhoen, kwak, lepelaar, porseleinhoen, purperreiger, rietzanger, roerdomp, snor, sprinkhaanzanger, waterral, woudaap. |
Libellen: |
Bruine korenbout, donkere waterjuffer, gevlekte glanslibel, gevlekte witsnuitlibel, glassnijder, noordse winterjuffer, sierlijke witsnuitlibel, vroege glazenmaker. |
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 10 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan minimaal 6 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en minimaal 2 soortgroepen vertegenwoordigd zijn.
- “Midden”: indien 7-9 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
- “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
Standplaatsfactoren
Moerassen ontwikkelen zich in voedselrijke wateren of op de (natte) overgangen tussen land en water en waar (zoet) water blijft staan, bijvoorbeeld in verlandende plassen en meren, langs beken en soms in kwelgebieden. Ze worden gekenmerkt door de aanwezigheid van veel open water en grondwaterstanden die tenminste in de winter en voorjaar dicht aan of boven maaiveld staan. De diepte tot waarop grondwaterstanden wegzakken varieert per type gebied, met een beperkte dynamiek in laagveenmoerassen. In veengebieden (laagveengebieden en beekdalen) mag de laagste grondwaterstand niet wegzakken tot meer dan 40 cm onder maaiveld omdat anders door veenafbraak, vochttekorten en vorming van regenwaterlenzen soortenarme vegetaties ontstaan en een versnelde ontwikkeling naar bos in gang gezet wordt.
De pH bevindt zich tussen zwak zuur tot zwak basisch. De typische begroeiingen, vegetaties met biezen, riet of grote zeggenvegetaties, komen onder voedselrijke omstandigheden voor. In mesotrofe tot matig eutrofe omstandigheden kunnen overgangen naar trilvenen en veenmosrietlanden voorkomen. Overgangen naar ruigten en struwelen zijn juist voedselrijker.
Figuur 1 Ranges waarbij voor moeras kenmerkende vegetaties kunnen voorkomen: gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG).
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minstens 50% van de oppervlakte zich voor GVG binnen het bereik voor Hoog ontwikkeld bevindt.
- “Midden”: indien niet voldaan wordt aan “Hoog” en minstens 50% van de oppervlakte voor GVG zich minimaal binnen het bereik voor “Midden” ontwikkeld bevindt.
- “Laag”: indien aan bovenstaande criteria niet wordt voldaan.
Ruimtelijke condities
N05.03 Veenmoeras – Ruimtelijke condities
Oppervlakte / Ruimtelijke samenhang |
> 50 ha |
50 – 30 ha |
30 – 10 ha |
< 10 ha |
Verbonden met (afstand max. 30 meter) ondersteunende beheertypen* |
Hoog |
Hoog |
Hoog |
Midden |
In de nabijheid (binnen 1 km) van ondersteunende beheertypen* |
Hoog |
Hoog |
Midden |
Laag |
Geïsoleerd |
Hoog |
Midden |
Laag |
Laag |
*Naast moeras betreft dit: N05.02 Gemaaid rietland, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide, N12.06 Ruigteveld, N06.02 Trilveen.
Monitoring
N05.03 Veenmoeras – Monitoring
Parameter |
Methode |
Frequentie |
Structuurelementen |
Bepaling bedekking |
6 jaar |
Planten |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Broedvogels |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Libellen |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Standplaatsfactoren |
Iteratio (aangevuld met directe metingen en expertoordeel) |
12 jaar en controle na 6 jaar |
Vegetatie |
Vegetatiekartering |
12 jaar |
Ruimtelijke condities |
GIS-analyse en veldwaarneming |
6 jaar |