Download de pdf voor een toelichting op de beheermaatregelen, herstelmaatregelen en overige aandachtspunten.
Dit beheeradvies beschrijft wat in het algemeen aan beheermaatregelen nodig is om het beheertype ‘Park- en stinzenbos’ in stand te houden. Lokaal bezien kan, door specifieke lokale omstandigheden, een aangepast beheer noodzakelijk zijn. Het beheer is bedoeld voor de situatie dat het beheertype in een ‘gunstige staat’ verkeert. Dat wil zeggen dat de samenstelling van de vegetatie (kenmerkende vegetatietypen, kwalificerende soorten), de aanwezigheid van structuurelementen, het voorkomen van kwalificerende soorten fauna en de abiotische omstandigheden voldoen aan de omschrijving ‘goed’ in de Kwaliteitsmaatlat voor dit beheertype.
In tegenstelling tot de overige bostypen spelen bij het beheertype Park- en stinzenbos de cultuurhistorie en landschappelijke kwaliteiten een even grote rol als de ecologische waarde. In dit beheertype passen uitheemse (boom)soorten, aansluitend bij het oorspronkelijk ontwerp, binnen de doelstelling.
Het meest reguliere beheer van park- en stinzenbos is het selectief kappen van bomen in bos, het snoeien van laanbomen, het maaien/verwijderen van opslag en ruigte op groeiplaatsen van stinzenplanten en het beheer en onderhoud (aanplanten) van de stinzenflora, rhodondendrons en/of azalea’s.
Het beheer is bedoeld voor situaties die min of meer stabiel zijn. De abiotische omstandigheden zijn dan op orde.
Doelen van het beheer
- Duurzaam in stand houden van cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol bos, met zijn daarbij behorende variatie aan soorten en structuren
- Handhaven en/of ontwikkelen van een rijke voorjaarsflora met veel stinzenplanten; deze behoeven een kalkrijke losse bodem met een goede strooiselomzetting door bodemfauna en voldoende warmte en licht
- Handhaven van oude (laan)bomen. Naast een hoge belevingswaarde hebben deze bomen ook waarde voor holenbroeders, vleermuizen, mossen, korstmossen en paddenstoelen
- Handhaven van een gevarieerde bosstructuur met naast een goed ontwikkelde boomlaag, bij voorkeur ook een goed ontwikkelde struiklaag en een rijke kruidlaag. In de meer natuurlijke variant heeft minimaal 20% van het bos een struiklaag en/ of lage boomlaag. Het streven is > 40% van het bos met een gelaagde structuur.
- De boomlaag is in principe relatief open (maximaal 75% bedekking) om veel zoninstraling mogelijk te maken. Veel stinsenplanten hebben een voorkeur voor warme standplaatsen.
- Indien landschappelijk passend ten minste 3 zware dode bomen per hectare, zowel staand als liggend. In natuurlijk bos is het streven meer dan 9 dode bomen/ha.*
* In de Index Natuur & Landschap zijn voor Park- en stinzenbos geen kwaliteitskenmerken voor de structuur gegeven. Om toch richtlijnen te bieden voor beheerders die een ecologisch waardevolle structuur willen nastreven zijn de structuurcriteria voor het natuurtype N14.03 Haagbeuk-essenbos opgenomen (dit beheertype is de natuurlijke equivalent van Park- en stinzenbos).
Mogelijke knelpunten
- Ophoping van slecht verterend strooisel (beuk en eik). Dit hindert de kruidlaag en kan op lichtere grondsoorten tot verzuring leiden. Uitbreiding van beuk en rododendron wijzen op verzuring.
- Aanwezigheid van houtige exoten bijvoorbeeld sneeuwbes, Canadese kornoelje en Cotoneaster-soorten op plaatsen waar deze niet gewenst zijn. Deze kunnen dichte struwelen vormen die de voorjaarsflora verdringen.
- Aanwezigheid van dichte opslag met zaailingen van inheemse bomen (m.n. esdoorn en es) of braamstruweel op plaatsen met voorjaarsflora. Deze vormen dichte struwelen die de voorjaarsflora verdringen.
- Verdringing van gewaardeerde bomen door sneller groeiende bomen.
- Gelijktijdig oud worden van een te groot deel van het bomenbestand of de laanstructuren waardoor een periode van grootschalig verval en herplant te voorzien is. Hierop kan vooruit gelopen worden door planmatig gefaseerd te verjongen.
- Verruiging van de ondergroei in het bos (brandnetel, braam).
- Verdichting van de bodem. Dit gaat ten koste van de gewenste standplaatscondities van stinzenplanten.
Beheermaatregelen
Maatregel | Doel | Knelpunt |
Selectief kappen van bomen in bos of lanen, om: gewenste bomen vrij te stellen, meer
zonlicht op de bodem te krijgen voor de stinzenflora, meer dood hout te realiseren of
nieuwe aanplant te realiseren.
Ten behoeve van meer staand dood hout kan i.p.v. voor kap ook gekozen worden voor
het ringen van bomen | A, B, C, D, E, F? | 1, 4, 5 |
Verwijderen (bij voorkeur rooien) van ongewenste exotische struiken,ongewenste
opslag van bomen en braamstruweel | A, B | 2, 3 |
Plaatselijk maaien (en afvoeren) van ruigte ten behoeve van stinzenflora en
paddenstoelen (laanbermen) | B | 6 |
Aanbrengen van kalk en/of organisch materiaal (bladstrooisel, bagger en soms mest) | B | 1 |
Losmaken van de bovengrond d.m.v. spitten, harken | B | 7 |
Beheermaatregelen kunnen een nadelige invloed hebben op beschermde soorten (op basis van de Flora- en faunawet c.q. Natuurbeschermingswet). Onderstaande tabel helpt bij het bepalen van de timing van het beheer: de kleuren (afkomstig uit de Gedragscode Natuurbeheer c.q. Bosbeheer) geven in grote lijnen aan of in een bepaalde periode gewerkt kan worden,
eventueel onder voorwaarden. Dat hangt af van de mogelijke aanwezigheid van kwetsbare beschermde plant- en diersoorten en de kans dat deze verstoord worden. Met symbolen is aangegeven wanneer de verschillende maatregelen het beste kunnen worden uitgevoerd en handelt u niet in strijd met de wet. Het is ook niet zo dat al deze maatregelen elk jaar moeten worden uitgevoerd. Zie daarvoor de toelichting bij de maatregelen.
Wanneer maatregelen volgens de Gedragsode Natuurbeheer of Bosbeheer worden uitgevoerd is, ook bij de aanwezigheid van streng beschermde soorten, geen ontheffing vereist voor het beheer. (Voor herstelmaatregelen is dat anders). De bodemverbeterende maatregelen zijn niet in een gedragscode opgenomen, maar worden kleinschalig uitgevoerd in een periode die voor alle soortgroepen niet kwetsbaar is.
Transcript van tabel
Tabel over maatregelen per maand.
Groen: altijd toepasbare periode
Geel: kwetsbare periode (ja, mits met voorzorgsmaatregelen)
Rood: Ontheffingsperiode (nee, tenzij met ontheffing FF-wet of tenzij uit inventarisatie is gebleken dat streng beschermde soorten niet aanwezig zijn)
Kappen bomen en verwijderen exoten/opslag: Bij voorkeur in januari of december. Goed geschikt in 1e helft februari, oktober en november. Groen: 2e helft februari, 1e helft maart, september. Geel: augustus. Rood: 2e helft maart t/m juli.
Maaien en afvoeren: voorkeur: 2e helft juni en 1e helft juli. 2e maaibeurt bij sterke hergroei van ruigte: 2e helft september en 1e helft oktober. Groen: januari en 1e helft februari en oktober t/m december. Geel: Eerste helft maart, 2e helft augustus en september
Aanbrengen kalk/organisch materiaal: goed geschikt: oktober t/m januari
Losmaken bovengrond (spitten, harken): 2e helft juli t/m september
Verwijderen van opslag
Het verwijderen van te dichte opslag van jonge zaailingen van inheemse soorten, overmatig braamstruweel en van ongewenste exotische struiken. Dit laatste betreft exotische soorten als sneeuwbes, canadese kornoelje en cotoneaster-soorten. Amerikaanse vogelkers kan hier ook onder vallen. Ook rhododendrons, op zich heel karakteristiek in dit bostype, kunnen te ver gaan woekeren, waardoor (deels) verwijderen wenselijk is.
Kappen of ringen van bomen
In het bos kan in de structuur en de soortensamenstelling van de boom- en struiklaag worden gestuurd door selectief kappen van met name bomen. Gewenste soorten kunnen worden bevorderd door deze vrij te stellen en ongewenste soorten kunnen worden gekapt. Als te voorzien is dat gelijktijdig een groot deel van het bomenbestand zal verouderen en vervallen, kan ook voor geleidelijk verjongen gekozen worden, om het totaal beeld van het (park)bos of de lanen te behouden. Dit speelt vooral in echt parkbos. Hierbij zal dan na kap gerichte herplant plaatsvinden.
Maaien van ruigte
Bij maaien van ruigten gaat het om het afmaaien van het bovengrondse deel van de vegetatie, waarbij het maaisel altijd goed wordt afgevoerd. Bij het maaien van ruigtevegetaties in dit van nature voedselrijke bos is verschraling minder relevant, maar wordt met het één en eventueel tweemaal maaien de ruigte ontwikkeling van bijvoorbeeld brandnetel onderdrukt. Afvoeren van het maaisel is wel nodig om verdere verrijking te voorkomen.
Aanbrengen van kalk en/of organisch materiaal en evt. grondbewerking
Doel is een losse, kalkrijke bodem met gunstige voorwaarden voor een rijke voorjaars- stinzenflora. Een hoog gehalte aan organisch materiaal is nodig om het gewenste bodemleven te voeden. Daarom kan af en toe aanbrengen van bladcompost, oude bagger uit vijvers of verteerde ruige mest zinvol zijn. Dit kan gepaard gaan met licht spitwerk om de bodem wat extra los te maken.
Kalk is nodig, maar verdwijnt van nature uit de bodem door verzuring. Bij minder kalkhoudende en lichtere bodems waar uitspoeling van kalk plaatsvindt, kan dit verlies worden gecompenseerd door opwellend kalkhoudend water. Een bekend voorbeeld daarvan is rivierkwel die in binnendijks gelegen gebieden plaatsvindt bij hoge rivierpeilen in de winter. Een ander mechanisme waarbij de basenverzadiging op niveau blijft, is de toevoer van kalkrijk bladstrooisel van een aantal boomsoorten. Deze bomen fungeren als ‘kalkpomp’ door kalk uit de diepere lagen op te nemen en met het bladstrooisel weer in de bovenlaag te brengen. Linde is daarvan een bekend voorbeeld. Beuk en eik hebben ‘zuur’ bladstrooisel en zij versterken juist de ontkalking van de bovenlaag omdat het kalk sneller oplost. Wanneer deze soorten de boomlaag domineren kan omvorming van het bomenbestand wenselijk zijn. Wanneer deze processen niet (voldoende) optreden om de ontkalking te compenseren, is toevoer van kalk aan de bovenlaag gewenst.
Herstelbeheer
Parkbossen zijn meestal tientallen jaren tot eeuwen geleden aangelegd met een hoge belevingswaarde als voornaamste doel. In de meeste gevallen zijn de parkbossen goed onderhouden, maar soms kan het onderhoud gestaakt zijn en is het bos in verval geraakt. Dat kan leiden tot dichte (braam)struwelen of een lage boomlaag van dicht opeengepakte opgeschoten zaailingen (stakenfase). Wanneer er weer mogelijkheden zijn het bos als park- en stinzenbos te onderhouden, zal het achterstallige onderhoud weggewerkt en de gewenste structuur hersteld moeten worden. Wat nodig en gewenst is, verschilt zeer sterk per situatie en in dergelijke gevallen zal altijd een plan worden opgesteld.
Voor een ingrijpende omvorming zal zelden aanleiding zijn. Wel kan een omvorming van het bomenbestand zinnig zijn. Beuk en eik zijn veel in parkbossen aangeplant en hebben zeker een ecologische en esthetische waarde, maar zijn in verband met hun slecht verterende en verzurende strooisel niet optimaal voor de stinzenflora. De es is dat wel met zijn open kroon en goed verterend blad en is ook veel in parkbossen te vinden. Deze wordt echter bedreigd door de essentakziekte waardoor aanplant discutabel is. Lindes zijn wel zeer geschikt voor een verbetering van de strooisellaag. Dat geldt ook voor esdoorn, maar de massale opslag van zaailingen is een bezwaar.