Veelgestelde vragen
Hieronder: AERIUS PAS-meldingen Stikstofregistratiesysteem Stikstofbank Vergunningen Salderen Opkoopregeling veehouderijen Habitatkaarten Natura 2000 Stikstofdepositie Stikstofmaatregelen Monitoring
AERIUS
Algemeen
1. Wat is AERIUS?
AERIUS is het instrument waarmee neerslag (depositie) van stikstof op Natura 2000-gebieden binnen Nederland wordt berekend, gemonitord en geregistreerd. AERIUS is ontwikkeld en wordt beheerd door het RIVM. AERIUS bestaat uit meerdere producten, elk gericht op een specifieke gebruikerstaak:
- AERIUS Calculator is de rekenmachine van AERIUS. Hier zijn de functionaliteiten die AERIUS Scenario bood grotendeels in opgenomen.
- Via AERIUS Register (alleen beschikbaar voor de bevoegde gezagen) worden aanvragen voor het Stikstofregistratiesysteem en de Stikstofbank ingeboekt en verwerkt.
- AERIUS Monitor geeft informatie over de huidige en verwachte stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.
- AERIUS Connect is ontwikkeld voor beleid en ruimtelijke plannen.
- AERIUS Check is ontwikkeld in het kader van de aanpak piekbelasting. Hiermee kunnen ondernemers berekenen wat de depositievracht is van een enkele (referentie)situatie en bekijken of deze vracht boven of onder de drempelwaarde van de Lbv- of Lbv- plus regeling valt.
Alle AERIUS producten zijn toegankelijk via www.aerius.nl.
2. Is het gebruik van AERIUS Calculator verplicht?
Ja, dit is verplicht voor het doen van een stikstofberekening in het kader van een toets voor vergunningverlening met betrekking tot stikstof en de Wet natuurbescherming. De versie die gebruikt dient te worden is de versie die via AERIUS.nl online beschikbaar is. In Artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming is de wettelijke verplichting voor het gebruik van AERIUS vastgelegd.
3. Wat is de nauwkeurigheid van de uitkomsten van AERIUS Calculator?
De berekende depositiewaarden kunnen afwijken van de werkelijke depositie. Omdat de depositie in alle gevallen op eenzelfde manier wordt berekend, vallen de systematische fouten tegen elkaar weg. Voor meer informatie, zie het doelmatigheidsonderzoek van TNO en de internationale reviews.
4. Waarom is er bij wegverkeer ook een NO2 emissie opgenomen in de PDF export van AERIUS Calculator?
AERIUS maakt gebruik van emissiefactoren voor NH3, NOx en NO2 om de emissie van wegverkeer en de daaruit volgende depositiebijdrage te berekenen. NO2 is onderdeel van de totale NOx emissie en is noodzakelijk voor de SRM2 berekeningen en maakt daarom onderdeel uit van de vastgestelde emissiecijfers. Deze emissiefactoren worden al langer getoond in de gebruikersschil van AERIUS Calculator.
5. Hoe kan ik stationaire emissies van wegverkeer meenemen in een AERIUS berekening?
Bij sommige projecten/initiatieven kan het nodig zijn om het stationair draaien van wegverkeer te berekenen. Dit is van belang als er situaties zijn waarin deze voertuigen regelmatig stationair draaien die geen onderdeel zijn van gewone verkeersbewegingen. Stilstaan voor stoplichten en in files vallen hier dus nadrukkelijk niet onder. Wat hier wel onder valt is stilstaan met draaiende motor op eigen terrein. Bijvoorbeeld als tijdens het laden/lossen de motor draait, of tijdens het wachten op het vrijkomen van een losplaats. AERIUS Calculator biedt niet standaard de mogelijkheid om dit te modelleren. In overleg met specialisten van TNO en vergunningverleners van de provincies is hiervoor nu een methode vastgesteld die hiervoor gebruikt kan worden. Deze is opgenomen in bijlage 1 van de instructie gegevensinvoer.
Actualisatie AERIUS algemeen
7. Waarom wordt AERIUS ieder jaar geactualiseerd?
Gegevens over en inzichten in bijvoorbeeld emissiebronnen, habitattypen of leefgebieden in natuurgebieden en rekenmodellen ontwikkelen zich voortdurend, mede door alle genomen maatregelen voor klimaat en luchtkwaliteit en maatregelen om de stikstofuitstoot te verlagen. Het RIVM gebruikt daarbij informatie van kennisinstituten als het Planbureau voor de Leefomgeving, CBS, TNO en het onderzoeksbureau van Universiteit Wageningen, eigen gegevens en de natuurgegevens van de voortouwnemers van de Natura 2000-gebieden. Om ervoor te zorgen dat bij vergunningverlening en monitoring wordt uitgegaan van actuele gegevens over emissies en deposities, is een jaarlijkse actualisatie noodzakelijk.
8. Waarom is het na aankondiging van de AERIUS actualisatie beter om met nieuwe vergunningaanvragen te wachten op de nieuwe versie?
Na de actualisatie wordt het gebruik van de nieuwe versie van AERIUS Calculator in de Regeling natuurbescherming voorgeschreven als het te gebruiken instrument voor toestemmingverlening. Bij lopende procedures zal daardoor een nieuwe berekening uitgevoerd moeten worden. Deze nieuwe berekening geeft mogelijk andere resultaten. Gezien de doorlooptijd van aanvraag tot definitief besluit, zullen aanvragen die nu worden ingediend waarschijnlijk pas na de actualisatie van AERIUS een definitief besluit kunnen ontvangen. Voor nieuwe aanvragen kan het daarom verstandig zijn om op de nieuwe versie van AERIUS Calculator te wachten.
9. Wat zijn de gevolgen van de actualisatie voor vergunningverlening?
Initiatiefnemers kunnen na de actualisatie andere uitkomsten van de berekeningen krijgen met de nieuwe versie van Calculator. Als het bevoegd gezag vóór de actualisatiedatum nog geen definitief toestemmingsbesluit heeft genomen, moet de berekening opnieuw uitgevoerd worden met de nieuwe versie. Ook als het bevoegd gezag een definitief besluit heeft genomen, is er altijd nog een periode totdat dit besluit onherroepelijk is. Een definitief besluit kan dan worden aangevochten. Het kan dan nodig zijn dat de initiatiefnemer een herberekening uitvoert met de nieuwe versie.
10. Kan ik oudere AERIUS bestanden inladen in AERIUS Calculator?
Ja, dit is mogelijk. AERIUS zet bronnen automatisch om. In sommige gevallen krijgt u een expliciete melding van een omzetting die inhoudelijke gevolgen heeft of kan hebben. Denk aan een rekenjaar dat niet meer beschikbaar is, en dat automatisch wordt omgezet naar het eerstvolgende wel beschikbare rekenjaar.
Oude berekeningen met bronnen die mobiele werktuigen bevatten worden ook automatisch omgezet, hierbij moeten er wel handmatig gegevens worden aangevuld. Zie voor meer informatie over het omzetten van oude invoerbestanden van mobiele werktuigen paragraaf 8.4 van de Instructie gegevensinvoer (.pdf).
Actualisatie AERIUS 2022
11. Welke wijzigingen zijn doorgevoerd in AERIUS 2022?
Het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden is toegevoegd. In dit besluit zijn de aanwijzingsbesluiten van 101 Natura 2000-gebieden gewijzigd. Waar van toepassing zijn habitattypen en soorten toegevoegd en soms verwijderd. Het gaat om habitattypen die op het moment van aanwijzen aanwezig of afwezig waren, maar destijds ten onrechte niet of wel zijn opgenomen in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Met de jaarlijkse actualisatie wordt een actueel beeld verkregen van de totale stikstofdepositie op de natuurgebieden. Het verwerken van de gevolgen van het ‘Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijnen betekent dat de actualisatie lokaal verschillen in stikstofdepositie kan laten zien ten opzichte van de eerdere berekeningen met de vorige versie van AERIUS.
Nieuwe functionaliteiten
Er zijn nieuwe functionaliteiten toegevoegd waar gebruikers het afgelopen jaar om hebben gevraagd en over hebben meegedacht. Het is nu mogelijk om meerdere rekentaken aan te maken en deze parallel door te rekenen en te exporteren. Hierdoor is het makkelijker geworden om met verschillende referentie jaren te werken, of juist sneller een voorkeursvariant te bepalen. Naast de pdf export voor de Wnb-aanvraag is een hulpmiddel beschikbaar als download ter beoordeling van de randhexagonen. Ook kunnen automatisch eigen rekenpunten worden toegevoegd vanuit een zelf gekozen situatie in een straal tot 25 km (in Nederland) en/of binnen 25 km in buitenlandse natuurgebieden.
RAV factoren
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State in september 2022 over de Rav-factoren kan niet meer enkel gebruik worden gemaakt van de Rav-factoren bij het berekenen van de stikstofemissie, maar er zal een passende beoordeling gemaakt moeten worden waaruit blijkt wat de effecten zijn op de Natura 2000-gebieden.
Als bij een berekening voor het bepalen van de stikstofemissie van emissiearme stalsystemen gebruik wordt gemaakt van de factoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav-factoren), verschijnt er een pop-up in beeld waarin wordt aangegeven dat de werking van de emissiearme stal onzeker is en dat voor meer informatie de Helpdesk Stikstof en Natura 2000 geraadpleegd kan worden.
Maximale rekenafstand van 25 km
12. Waarom is er een maximale rekenafstand van 25 km ingesteld?
Het kabinet heeft in de zomer van 2021 besloten om bij het berekenen van depositie voor toestemmingverlening een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor alle typen emissiebronnen te hanteren. Daarbij zijn technisch modelmatige argumenten betrokken die volgen uit de onderzoeken die door het RIVM en TNO zijn uitgevoerd, in opdracht van het ministerie van LNV en in reactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Deze maximale rekenafstand is in AERIUS Calculator 2021 verwerkt.
13. Wat zijn de gevolgen van de maximale rekenafstand van 25 km voor salderen?
Als gevolg van de maximale rekenafstand van 25 km kan bij een verschilberekening tussen twee situaties aan de randen van het rekengebied voor de ene situatie wel en voor de andere situatie geen toe- of afname worden berekend. Het betreft situaties waarbij de x, y coördinaten van de bron(nen) in de beoogde situatie (deels) verschillen van die in de referentiesituatie.
De provincies hebben hiervoor in overleg met het Rijk een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft vergunningverleners, toezichthouders en initiatiefnemers een handelingsperspectief over hoe bij intern salderen om te gaan met projecten waarin depositietoenames zijn berekend als gevolg van verplaatsing van de puntbronnen (randeffecten).
Voor extern salderen wordt nog gewerkt aan een aanvulling op deze handreiking.
14. Wat zijn de gevolgen van de maximale rekenafstand van 25 km op mijn referentiesituatie?
Door de maximale rekenafstand kunnen minder referentiedata van toepassing zijn. De maximale rekenafstand van 25 km kan betekenen dat uw initiatief op minder Natura 2000 gebieden effect heeft. Wanneer hierdoor gebieden met een vroegere aanwijsdatum (bijvoorbeeld 1994) wegvallen kan het zijn dat u voor uw referentiesituatie rekening dient te houden met een recentere aanwijsdatum (bijvoorbeeld 2004).
PAS-meldingen
Meer informatie vindt u op de pagina ‘omzetten PAS-meldingen‘.
1. Kan ik mijn gegevens nog aanleveren voor het legaliseren van mijn PAS-melding?
Het is niet meer mogelijk om uw gegevens aan te leveren ter legalisering van uw PAS-melding. Dit kon tot 30 november 2022, zoals aangegeven in de brieven die u hierover hebt ontvangen. Levert u na deze datum uw gegevens aan, dan komt u niet in aanmerking voor legalisatie op basis van het legalisatieprogramma. Meer informatie over het omzetten van een PAS-melding naar een vergunning is te vinden op deze pagina en op aanpakstikstof.nl.
Heeft u al gegevens aangeleverd bij RVO en wilt u deze wijzigen of aanvullen? Dan kunt u deze indienen bij het bevoegd gezag (veelal de provincie). Neem voor meer informatie contact op met het bevoegd gezag.
2. Waar kan ik aanvullende gegevens aanleveren voor het legaliseren van mijn PAS-melding?
Heeft u voor 30 november 2022 uw gegevens ter legalisering van uw PAS-melding aangeleverd bij RVO en wilt u deze wijzigen of aanvullen? Dan kunt u deze indienen bij het bevoegd gezag (veelal de provincie). Neem voor meer informatie contact op met het bevoegd gezag.
3. Kan ik nog aanspraak maken op de tegemoetkoming op de kosten voor het doorgeven van de gegevens voor het legaliseren van mijn PAS-melding?
Dit is niet meer mogelijk. U kon de tegemoetkoming tot en met 30 november 2022 aanvragen op de website van RVO.
4. Wanneer worden de eerste PAS-meldingen gelegaliseerd?
In de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering is vastgelegd dat de benodigde maatregelen voor de legalisering uiterlijk januari 2025 uitgevoerd moeten worden. Van de eerste PAS-meldingen staat al vast dat ze via intern salderen legaal zijn; deze ondernemers zijn geïnformeerd door hun provincie.
Meldingen die omgezet moeten worden in een vergunning waarbij wél stikstofruimte nodig is, komen aan bod als de benodigde stikstofruimte vrijkomt uit het legalisatieprogramma. In dit programma worden maatregelen getroffen waardoor stikstofruimte vrijkomt. Het vrijkomen van de benodigde stikstofruimte voor de PAS-meldingen gaat enige tijd duren, want niet alle stikstofruimte komt in één keer vrij. Vergunningen zullen daarom in groepjes worden verleend. We weten vooraf niet of een vergunning aan het begin of aan het einde van het traject zit, want dit is afhankelijk van waar de stikstofruimte vrijkomt en wat de karakteristieken zijn van de melding (zoals locatie en omvang). Eind 2022 zijn de eerste PAS-meldingen vergund vanuit het legalisatieprogramma.
Het Rijk blijft zich volop inzetten om de meldingen zo snel mogelijk legaal te maken. Dit doet zij samen met de provincies en betrokken sectoren. Zo werkt het Rijk samen met provincies aan een mogelijke versnelling van het legaliseren van PAS-meldingen. Hiervoor is €250 miljoen beschikbaar gesteld om waar mogelijk maatwerkoplossingen te bieden. Ook de eerste inzetbare ruimte uit de aanpak piekbelasters wordt gebruikt om meldingen te legaliseren.
5. Welke bronmaatregelen zijn nodig voor het legaliseren van PAS-meldingen?
Voor het verlenen van vergunningen is stikstofruimte nodig. De stikstofruimte voor het verlenen van vergunningen aan PAS-meldingen moet komen uit bronmaatregelen waarvan de vrijgekomen ruimte wordt toegevoegd aan het Stikstofregistratiesysteem (SSRS). De bronmaatregelen die zorgen voor stikstofruimte voor PAS-meldingen zijn: Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, de Regeling Provinciale Aankoop Veehouderijen (voorheen MGO) en de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Daarnaast werken provincies en het Rijk aan voorstellen om PAS-meldingen versneld te legaliseren. Zo heeft het kabinet €250 miljoen beschikbaar gesteld aan de provincies om waar mogelijk maatwerkoplossingen te bieden. Ook de eerste inzetbare ruimte uit de aanpak piekbelasters zal worden gebruikt om meldingen te legaliseren.
Het Rijk en de provincies hebben via het legalisatieprogramma de wettelijke opdracht om samen zorg te dragen voor het legaliseren van de meldingen en dat er extra bronmaatregelen genomen worden als er in een gebied onvoldoende stikstofruimte vrijkomt om de PAS-meldingen te legaliseren.
6. Hoe juridisch zeker zijn een vergunning en een positieve afwijzing?
Tegen een vergunning staat in principe (afhankelijk van de geldende procedure) beroep open, met indieningstermijnen van zes weken. Na het ongebruikt verstrijken van die termijn, of als de beroepsprocedure is afgerond en het besluit is in stand gebleven, heeft een vergunning “formele rechtskracht”. Dat betekent dat de vergunning definitief is en gebruikt kan worden. Dat is ook de reden dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over het PAS geen gevolgen had voor natuurvergunningen die al definitief waren geworden, maar wel voor vergunningen waartegen nog een beroepsprocedure liep.
Een positieve afwijzing is ook een besluit, namelijk het besluit tot afwijzing van een vergunningaanvraag. Tegen een positieve afwijzing staat daarom ook (bezwaar en) beroep open. Ook dit besluit krijgt dus formele rechtskracht als de beroepstermijn ongebruikt is verstreken of als de beroepsprocedure is afgerond en het besluit in stand is gebleven. Daarbij is van belang dat de activiteit wordt uitgevoerd zoals is aangevraagd.
Een verschil in relatie tot een vergunning is, dat in het geval u een positieve afwijzing ontvangt voor intern salderen, u de betreffende activiteiten zo snel als mogelijk uitvoert. Het besluit wordt namelijk genomen op basis van de op dat moment getoetste gegevens. Wacht u met de uitvoering en vindt ondertussen een actualisatie van gegevens plaats waarop uw ruimte om intern te salderen is gebaseerd (bijvoorbeeld er komen nieuwe RAV-codes of er is een nieuwe versie van AERIUS beschikbaar), dan dient opnieuw beoordeeld te worden of uw situatie vergunning vrij is. De beoordeling of een activiteit vergunning vrij is, dient altijd gebaseerd te zijn op de meest recente wetenschappelijke kennis.
7. Intern salderen is nog vergunningsvrij. Als ik voor het legaliseren van mijn PAS-melding gebruik maakt van intern salderen krijg ik dan wel een vergunning of een positieve weigering?
Als na verificatie van de gegevens door het bevoegd gezag blijkt dat er sprake is van intern salderen, waardoor geen stikstofruimte nodig is, dan krijgen betreffende melders de bevestiging dat zij niet-vergunningplichtig zijn. Daarom kan geen vergunning afgegeven worden. De initiatiefnemer kan in dit geval wel een vergunningaanvraag indienen om daarmee van het bevoegd gezag een (positieve) afwijzing op de vergunningaanvraag te krijgen. Zie vraag 7 voor meer informatie over de juridische houdbaarheid van een positieve afwijzing en vergunning.
Legalisatieprogramma
8. Wat is de status van het legalisatieprogramma?
Op 29 mei 2019 oordeelde de Raad van State dat het PAS in strijd was met de Europese Habitatrichtlijn. Sinds de uitspraak moeten alle projecten die stikstofneerslag veroorzaken verplicht een vergunning aanvragen. Deze verplichting is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het voor projecten waarvoor onder het PAS geen vergunning nodig was, toch een vergunning nodig. Voor sommige van deze projecten was al een PAS-melding gedaan. Het Rijk en de provincies voelen zich samen verantwoordelijk voor het oplossen van deze situatie.
Daarom is er een legalisatieprogramma ontworpen waarin staat aangegeven hoe PAS-meldingen worden gelegaliseerd en wat daarvoor nodig is. De wettelijke basis hiervoor ligt in de Wet natuurbescherming. Op 28 februari 2022 is het legalisatieprogramma in werking getreden. Vanaf dan zijn de 3 jaar ingegaan waarbinnen de stikstofruimte ter legalisatie van de PAS-meldingen gerealiseerd dient te worden. Meer informatie over het legalisatieprogramma PAS-meldingen vindt u hier.
9. Vallen de meldingsvrije activiteiten ook onder het legalisatieprogramma?
Het Ministerie van LNV werkt aan een besluit over het legaliseren van meldingsvrije activiteiten. Meldingsvrije activiteiten vallen onder het legalisatieprogramma. Zodra er een besluit is genomen over het legaliseren van meldingsvrije activiteiten, wordt dit bekend gemaakt op de website aanpakstikstof.nl.
Schadevergoeding PAS-meldingen
10. Wie komen in aanmerking voor de schadevergoeding van het Rijk?
In het algemeen kunnen schadevergoedingen alleen worden uitgekeerd aan ondernemers die kunnen aantonen dat ze juridisch vast te stellen schade ondervinden. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er gehandhaafd moet worden. Lees meer over het schadeloket op aanpakstikstof.nl.
11. Betaalt het Rijk de dwangsom die wordt opgelegd bij de handhaving van PAS-melders?
Nee, een dwangsom kan juridisch gezien niet worden vergoed met een schadevergoeding omdat de handhaving op zichzelf niet onrechtmatig is.
12. Per wanneer kunnen ondernemers gebruik maken van de schadevergoeding?
Ondernemers met een PAS-melding waar nu actief gehandhaafd wordt en die aantoonbaar schade ondervinden, kunnen een schadevergoeding aanvragen via: schadeclaims.pasmeldingen@minlnv.nl. Het Rijk is bezig met het instellen van een onafhankelijke commissie die de aanvragen voor een schadevergoeding beoordeelt.
13. Hoeveel omvat de schadevergoeding?
Dat is afhankelijk van de individuele situatie. De ondernemer zal een claim moeten indienen en deze onderbouwen. Hierbij moet worden aangetoond welke schade de ondernemer heeft als gevolg van de PAS-wetgeving.
14. Hoe kunnen ondernemers met een PAS-melding de schadevergoeding aanvragen?
Ondernemers die een schadevergoeding willen aanvragen, kunnen dat doen door een mail te sturen naar: schadeclaims.pasmeldingen@minlnv.nl. Daar kunnen de ondernemers die een brief hebben ontvangen ook terecht met hun vragen.
Openbaarmaking gegevens
15. Waarom en hoe zijn mijn gegevens openbaar gemaakt?
Naar aanleiding van een WOO-verzoek is op 9 februari 2022 een lijst gepubliceerd met adresgegevens van alle bedrijven waarvan een zogenaamde PAS-melding is gedaan in de periode juli 2015 tot 13 januari 2019. Op deze lijst wordt het adres en de AERIUS-berekening meegenomen. De naam van het bedrijf wordt niet vrijgegeven. U vindt de lijst hier.
Stikstofregistratiesysteem
1. Wat is het doel van het stikstofregistratiesysteem?
Zolang de stikstofdepositie in gevoelige natuurgebieden te hoog is, is de ruimte om vergunningen te verlenen beperkt. Een registratiesysteem geeft het bevoegd gezag inzicht in de te vergunnen stikstofruimte. Het registreert per gebied de effecten van de maatregelen die de stikstofdepositie naar beneden moet brengen. Zo wordt duidelijk waar ruimte ontstaat voor het verlenen van vergunningen, in eerste instantie voor de woningbouw en een beperkt aantal grote wegenprojecten, en welk gedeelte van de gereduceerde stikstofdepositie ten goede komt aan de natuur.
2. Hoe werkt het stikstofregistratiesysteem?
Voorwaarde voor het systeem is dat er eerst stikstofruimte wordt gecreëerd door maatregelen die de stikstofneerslag verminderen. Het SSRS wordt momenteel gevuld met ruimte afkomstig uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Een deel van die ruimte (maximaal 70%) wordt geplaatst in het SSRS. De overige 30% is bestemd voor de reductie van stikstof en komt daarmee ten goede aan de natuur.
3. Werkt het stikstofregistratiesysteem landelijk of per Natura 2000-gebied?
Via het stikstofregistratiesysteem worden per Natura 2000-gebied de effecten van stikstofmaatregelen geregistreerd. Zo wordt helder waar en hoeveel ruimte er ontstaat voor ontwikkeling.
4. Wie mogen een aanvraag indienen voor stikstofruimte uit het SSRS?
Iedereen mag in principe een aanvraag indienen, zolang deze voldoet aan de omschrijving in de wijziging van de Regeling natuurbescherming artikel 2.2. Wel wordt geadviseerd om eerst te kijken naar de mogelijkheden met betrekking tot intern en extern salderen, om de beperkte ruimte in het SSRS spaarzaam te benutten.
Lees meer over MIRT (Rijksoverheid.nl)
5. Hoeven aanvragers van vergunningen voor woningbouw of infrastructuur niet meer de mogelijkheden na te gaan voor in- en extern salderen?
Het is verstandig om dit juist wel te doen. Naast de mogelijkheden die het registratiesysteem biedt, zijn er namelijk ook andere manieren om een natuurvergunning te krijgen. Goed om te weten is dat een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming – op het aspect stikstof – niet nodig is als er geen sprake is van significant negatieve effecten van het project op Natura 2000- gebieden door stikstofdepositie. Dit wordt beoordeeld met behulp van een ecologische toets. Aanvullend bieden aanpassingen binnen of buiten een project of locatie (intern en extern salderen) mogelijkheden om een vergunningaanvraag te onderbouwen. Een laatste mogelijkheid om een natuurvergunning te krijgen biedt de zogenaamde ADC-toets. Om die laatste toets succesvol te doorlopen moet er sprake zijn van het ontbreken van alternatieven, een dwingende reden van groot openbaar belang en moet de schade aan de natuur gecompenseerd worden.
6. Hoe doe ik een beroep op het stikstofregistratiesysteem?
In AERIUS Calculator voert u een berekening uit en vervolgens kunt u een vergunningaanvraag Wnb voorbereiden.
Een vergunningaanvraag Wnb dient ingediend te worden bij de provincie waar de activiteit in hoofdzaak wordt gerealiseerd. Een andere mogelijkheid is dat de aanvraag deel uitmaakt van een omgevingsvergunning. In dat geval is de gemeente het bevoegd gezag. U kunt bij uw vergunningaanvraag aangeven dat u gebruik wilt maken van het SSRS. Dit kan op het (digitale) aanvraagformulier of via een schriftelijke aanvulling bij uw aanvraag.
Behandeling van aanvragen SSRS
Er wordt gewerkt via het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. De datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag is daarbij bepalend. Een aanvraag is ontvankelijk wanneer deze volledig en compleet is om gecontroleerd te worden door het bevoegd gezag. Let op: als er in het SSRS geen beschikbare depositieruimte is voor een project, dient u andere opties te verkennen zoals intern/extern salderen of de ADC-toets. Zie voor meer informatie hierover de pagina Vergunningen en Toestemmingsbesluiten.
7. Voor wie is het SSRS?
Iedereen mag in principe een aanvraag indienen, zolang deze voldoet aan de omschrijving in de wijziging van de Regeling natuurbescherming artikel 2.2. Wel wordt geadviseerd om eerst te kijken naar de mogelijkheden met betrekking tot intern en extern salderen, om de beperkte ruimte in het stikstofregistratiesysteem spaarzaam te benutten.
8. Als er nu geen ruimte is voor mijn project wordt mijn project dan op een wachtlijst geplaatst?
Nee, er is geen wachtlijst. Als er in het stikstofregistratiesysteem geen beschikbare depositieruimte is voor een project, dient u andere opties te verkennen zoals; intern of extern salderen of de ADC-toets. Zie voor meer informatie hierover de pagina Vergunningen en Toestemmingsbesluiten.
9. Waar kan ik terecht als ik meer wil weten over het aanvragen van een vergunning of het stikstofregistratiesysteem?
Voor algemene vragen kunt u terecht bij de helpdesk van het informatiepunt Stikstof en Natura2000. Voor vragen over een specifieke aanvraag kunt u terecht bij het bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de provincie of de gemeente.
10. Komt mijn PAS-melding in aanmerking voor stikstofruimte uit het SSRS?
Met de stikstofruimte die beschikbaar komt uit het SSRS kan een klein deel van PAS-meldingen worden gelegaliseerd. Bij het verdelen van deze stikstofruimte hebben woningbouw en enkele grote wegenprojecten voorrang. De overgebleven stikstofruimte is beschikbaar voor het legaliseren van PAS-meldingen en voor bestemmingsplannen voor woningen (de zogenaamde clusters van woningbouwprojecten). PAS-meldingen die in aanmerking komen voor de beschikbare ruimte uit het stikstofregistratiesysteem ontvangen bericht van hun bevoegd gezag. Welke PAS-meldingen dat zijn, is afhankelijk van onder meer de locatie, de hoeveelheid ruimte en specifieke hexagonen die beschikbaar komen en de omvang van de gevraagde ruimte voor het legaliseren van de PAS-melding.
Stikstofbank
1. Wat is het doel van de Stikstofbank?
Doel van de Stikstofbank is om vergunningen te verlenen aan projecten waarvan de stikstofuitstoot zich verspreidt over Natura 2000 gebieden. Daarnaast kunnen provincies er specifieke projecten mee realiseren met maatschappelijk relevante doelen. Dat kan alleen als er voldoende ruimte in de bank aanwezig is en behoud van de natuur is geborgd.
2. Wat draagt de stikstofbank bij aan de oplossing van het stikstofvraagstuk?
Als er voldoende ruimte in de Stikstofbank aanwezig is, wordt het mogelijk om vergunningen te verlenen. Bijvoorbeeld aan projecten met weinig uitstoot of projecten met maatschappelijk relevante doelen. De Stikstofbank zorgt daarmee voor een extra route om te komen tot vergunningverlening.
3. Hoe is de Stikstofbank tot stand gekomen en waar staan we nu?
De provincies hebben, in overleg met het Rijk, gezamenlijk een instellingsbesluit genomen en de beleidsregels salderen aangepast. Zij registreren nu stikstofruimte (dit is het ‘vullen’ van de bank). Na verdere ontwikkeling van de bank willen de provincies daaruit ook weer ruimte gaan uitgeven. Vooralsnog hebben de provincies er voor gekozen om alleen ruimte te registreren.
4. Hoe werkt de Stikstofbank?
De Stikstofbank is een administratief systeem waarin stikstofruimte die is vrijgemaakt of vrijgevallen wordt vastgelegd, zie hieronder de de infographic.
5. Wat is het verschil tussen ‘vrijgemaakte’ en ‘vrijvallende’ ruimte?
Vrijgemaakte ruimte is stikstofruimte afkomstig uit bronmaatregelen, die de uitstoot van stikstof beperken. Wanneer bijvoorbeeld een provincie een bedrijf opkoopt, terwijl dit bedrijf niet hoeft bij te dragen aan de reductiedoelstelling, kan de depositieruimte in de natuurvergunning van dit bedrijf geregistreerd worden in de Stikstofbank.
Vrijgevallen ruimte is de stikstofruimte die resteert als via extern salderen een natuurvergunning wordt verleend. Dit komt omdat saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dit leidt ertoe dat op bepaalde hexagonen meer ruimte beschikbaar is dan nodig is. Dit overschot wordt geregistreerd in de Stikstofbank. In de provinciale beleidsregels staan de precieze voorwaarden.
7. Wat is een Doelenbank?
Dit is een bank van het bevoegd gezag gericht op maatschappelijk relevante doelen. Het doel kan algemeen zijn (bijvoorbeeld stimulering van de gebiedsgerichte aanpak) of specifiek (voor één project). De bevoegde gezagen bepalen zelf voor welke opgaven een doelenbank wordt opgericht, zodat er gericht en specifiek voor gespaard kan worden.
8. Voor wie is een Doelenbank bedoeld?
Een Doelenbank is bedoeld voor initiatiefnemers die aanspraak willen maken op stikstofruimte voor een maatschappelijk relevant doel. Hiervoor moet het initiatief voldoen aan het door de provincie vooraf vastgestelde doel van de bank.
9. Wat is de Microdepositiebank?
Dit is een landelijke bank die gevuld wordt door de overheid. Onder microdepositie verstaan we een stikstofdepositie van ten hoogste 0,05 mol/ha/jaar Het is lastig en kostbaar om als initiatiefnemer zelf ruimte te organiseren. De ruimte uit de Microdepositiebank biedt hiervoor mogelijk een oplossing.
10. Voor wie is de Microdepositiebank bedoeld?
De Microdepositiebank is bedoeld voor alle initiatieven in Nederland die minimale ruimte nodig hebben. Het maakt niet uit of dit publieke of private initiatieven zijn. Er wordt gewerkt volgens het principe: ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. De ruimte kan ingezet worden voor projecten met zeer kleine stikstoftoename (ten hoogste 0,05 mol/ha/jaar).
11. Wordt ruimte uit de Stikstofbank ook gebruikt voor het oplossen van PAS-meldingen?
PAS-meldingen worden opgelost vanuit specifiek daarvoor bestemde bronmaatregelen. In het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) wordt stikstofruimte geregistreerd om ook aan vergunningen voor PAS-meldingen uit te geven.
12. Kan ik me nu al aanmelden voor ruimte uit de Stikstofbank?
Dat kan vanaf 30 juni 2022, mits er ruimte beschikbaar is. Voor ruimte uit de Doelenbank geldt dat het initiatief moet voldoen aan het doel van de betreffende bank. Voor ruimte uit de Microdepositiebank moet het gaan om microdeposities (een stikstofdepositie van ten hoogste 0,05 mol/ha/jaar).
13. Wat is de werkwijze voor het verkrijgen van ruimte uit de Stikstofbank?
Wie aan de voorwaarden voldoet, kan een beroep doen op een bank en -mits er voldoende ruimte is- mogelijk een vergunning krijgen. Bij de vergunningsaanvraag kan een aanvrager met het bevoegd gezag overleggen of er gebruik kan worden gemaakt van de Stikstofbank.
Vulling
Vulling verloopt administratief per ronde. Elke 3 maanden wordt er nieuw saldo opgeteld en komt er ruimte beschikbaar voor uitgifte. Dit betekent dat elke 3 maanden bezien kan worden welke initiatieven op de wachtlijst geholpen kunnen worden.
Uitgifte
In tegenstelling tot de vulling verloopt de uitgifte van ruimte continu.
Voor de Microdepositiebank geldt: ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. Is er geen ruimte beschikbaar maar voldoet een aanvrager wel aan de gestelde eis, dan komt de aanvrager op de wachtlijst.
Voor de Doelenbank bepaalt het bevoegd gezag de volgorde van uitgifte. Is er geen ruimte beschikbaar maar voldoet een aanvrager wel aan de gestelde eis, dan komt de aanvrager op de wachtlijst.
14. Kan in dit systeem ook stikstofruimte worden vastgelegd die al eerder, voordat dit systeem er was is vrijgekomen?
Er kan niet met terugwerkende kracht stikstofruimte worden vastgelegd.
15. Wat kost het om stikstofruimte uit de stikstofbank te krijgen?
Er zijn geen kosten verbonden aan de stikstofruimte uit de bank.
Vergunningen
1. Welke routes zijn ervoor het verkrijgen van een toestemmingsbesluit voor een activiteit in het kader van de Wet natuurbescherming?
Er zijn twee routes om natuurtoestemming aan te vragen voor een project. De ene is de aanvraag van een Wnb-vergunning. Deze wordt meestal aangevraagd bij de provincie. De andere is een omgevingsvergunning en deze wordt aangevraagd bij de gemeente. De Wnb-vergunning gaat zoals de naam al zegt specifiek alleen over de toetsing aan de Wet natuurbescherming. De omgevingsvergunning is een bredere aanvraag, hierin worden ook andere zaken meegenomen. Als onderdeel hiervan wordt ook een verklaring van geen bedenkingen opgevraagd bij de provincie waarbij op de Wnb wordt getoetst.
2. Hoe lang duurt het - na het indienen van de aanvraag – voordat er een besluit is?
De beslistermijn voor een natuurvergunning is 13 weken, met een mogelijke verlenging van zeven weken. In het geval dat de natuurtoestemming deel uitmaakt van de aanvraag omgevingsvergunning geldt een beslistermijn van 26 weken, met een mogelijke verlenging van zes weken.
3. Kan ik uitbreiden binnen mijn bestaande natuurvergunning?
Zolang de activiteit binnen de geldende natuurtoestemming valt, is dat mogelijk.
4. Hoe weet ik of ik een (nieuwe) vergunning nodig heb?
Dat hangt ervan af of u iets wilt wijzigen en wat uw huidige situatie en vergunning is. Via deze pagina kunt u bepalen of u een (nieuwe) Natuurbeschermingswetvergunning nodig heeft.
5. Wat zijn de actuele regels in mijn provincie met betrekking tot een natuurtoestemming?
Op de pagina beleidsregels in- en extern salderen staan de actuele provinciale beleidsregels voor salderen. Let op: bekijk voor de meest actuele beleidsregels per provincie altijd de website van uw provincie.
6. Welke referentiesituatie geldt voor mijn project?
7. Mijn project zorgt voor stikstofdepositie, wat kan ik doen?
Als uit uw AERIUS-berekening blijkt dat uw project zorgt voor stikstofdepositie op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, kunt u allereerst kijken of er mogelijkheden zijn om de stikstofdepositie in uw project te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door inzet van elektrische voertuigen of door de logistiek van aan en afvoer van materieel efficiënter te maken. Blijft uw project zorgen voor stikstofdepositie, zie dan deze pagina voor meer opties.
8. Wie kan mij helpen met mijn aanvraag voor een woningbouwproject?
Een vergunning voor woningbouw kan aangevraagd worden op basis van het stikstofregistratiesysteem. Daarnaast kan het Expertteam Woningbouw en stikstofproblematiek gemeenten helpen bij concrete projecten, ook als stikstof de knellende factor is. Het expertteam ondersteunt gemeenten bij het proces en denkt inhoudelijk mee. Initiatiefnemers kunnen eventuele knelpunten aan het Expertteam doorgeven.
9. Wie is het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag voor de wet natuurbescherming?
De vergunningaanvraag voor de Wet Natuurbescherming dient ingediend te worden bij de provincie waarbinnen de activiteit plaatsvindt.
10. Waarop toetst het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag in het kader van de wet natuurbescherming?
De provincie neemt alle Natura 2000-gebieden waar de activiteit een toename van stikstofdepositie veroorzaakt mee in de toetsing. Ook als deze gebieden in andere provincies liggen. De vergunning wordt dan verleend in overeenstemming met die andere provincies. Indien het een activiteit betreft die is opgenomen in artikel 1.3 van het Besluit natuurbescherming is de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het bevoegd gezag.
11. Is een project met alléén kleine tijdelijke deposities in de aanlegfase vergunningplichtig?
Let op! Vanwege recente jurisprudentie over de bouwvrijstelling zijn de antwoorden op deze vragen mogelijk niet meer actueel. Binnenkort wordt deze informatie geactualiseerd.
De aanlegfase is sinds de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 vrijgesteld van de natuurvergunning of de omgevingsvergunning natuur onderdeel stikstof. De gedeeltelijke vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. De verplichting van een vergunning blijft wel gelden voor de gebruiksfase en andere significante gevolgen van een bouwproject voor een Natura 2000-gebied.
Voor het onderdeel stikstof is voor de aanlegfase dus geen AERIUS-berekening meer verplicht. Het bevoegd gezag laat bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning gevolgen van de stikstofdepositie voor de bouwfase buiten beschouwing voor zover het de activiteiten betreft die onder de vrijstelling vallen.
Voor meer informatie zie paragraaf 5.4 van de nota toelichting bij het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) en vragen en antwoorden op aanpakstikstof.nl.
12. Als uit de AERIUS-berekening 0,00 komt, wat moet ik dan doen?
Met de AERIUS Calculator kunt u de stikstofdepositie van uw beoogde project berekenen. Als op geen enkel Natura 2000-gebied de bijdrage hoger is dan 0,00 mol/ha/j (en er is geen gebruik gemaakt van salderen) dan is er geen toestemming benodigd op het gebied van stikstof in kader van de Wet Natuurbescherming. U hoeft dan geen Natuurbeschermingswetvergunning aan te vragen voor het aspect stikstof. We adviseren u om de AERIUS-berekening wel te bewaren.
13. Moet ik een vergunning aanvragen voor beweiden?
Let op! Vanwege recente jurisprudentie over beweiden en bemesten zijn de antwoorden op deze vragen mogelijk niet meer actueel. Binnenkort wordt deze informatie geactualiseerd.
Provincies hanteren als uitgangspunt dat geen Wnb-vergunningplicht geldt voor beweiden. Dit geldt voor alle diercategorieën. Dit is overeenkomstig met de bestuurlijke afspraken naar aanleiding van het advies van de commissie Remkes over beweiden.
U dient een vergunning aan te vragen voor de stalemissies en hoeft beweiden hierin niet mee te nemen. Het gebruikmaken van de reductie op stalemissies vanwege beweiden blijft mogelijk, dit is opgenomen in de RAV-codes.
14. Hoe kan ik de emissie van mestsilo’s bepalen?
Notitie mestsilo’s (PDF-bestand): vanuit de vergunningverleningspraktijk van de provincies is de notitie Mestsilo’s opgesteld met daarin een methode om de emissie uit mestsilo’s met 1 type drijfmest te berekenen. U kunt hiervan gebruik maken wanneer u een berekening wilt uitvoeren of wanneer u een berekening wilt toetsen. Uiteindelijk is het aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de voor de berekening gehanteerde uitgangspunten representatief zijn voor de uit te voeren activiteiten.
Handreiking Voortoets Stikstof
15. Wat is de wettelijke grondslag voor de Voortoets?
Op basis van artikel 2.7, lid 1 en 2 van de wet Natuurbescherming geldt dat er een Passende Beoordeling moet worden gemaakt wanneer een plan of project (afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten), significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Wanneer deze gevolgen in de Voortoets op grond van objectieve gegevens met zekerheid kunnen worden uitgesloten, is geen Passende Beoordeling vereist en bij projecten geen vergunning. Het onderscheid tussen de Passende Beoordeling en de Voortoets is niet wettelijk vastgelegd.
16. Wat is de status van de Handreiking Voortoets stikstof?
De Handreiking Voortoets stikstof is een ‘levend document’, dat periodiek geactualiseerd zal worden naar aanleiding van jurisprudentie en nieuwe (wetenschappelijke) inzichten. Initiatiefnemers en ecologische adviesbureaus worden geadviseerd om altijd de meest recente versie te raadplegen, die op de website van BIJ12 gepubliceerd is. Aan de Handreiking kunnen geen rechten worden ontleend.
17. Is bij de Voortoets stikstof sprake van drempelwaardes?
Nee, er is geen sprake van drempelwaardes. Wel worden er in de Handreiking situaties geschetst waarbij op voorhand, op grond van objectieve gegevens, significante effecten met zekerheid kunnen worden uitgesloten.
18. Is dit een landelijke lijn?
Ja, het Rijk en provincies zijn akkoord gegaan met de Handreiking Voortoets stikstof.
19. Is de Voortoets alleen bedoeld voor tijdelijke stikstofemissies?
Nee, de Voortoets kan ook worden uitgevoerd voor permanente stikstofemissies.
20. Moet ik de Voortoets als initiatiefnemer voorleggen aan het bevoegd gezag voor goedkeuring?
Nee, als op voorhand, op grond van objectieve gegevens, significante effecten met zekerheid kunnen worden uitgesloten in de Voortoets, dan hoeven deze gegevens niet voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag voor goedkeuring. Wel verdient het aanbeveling om de beoordeling voor het aspect stikstof in de Voortoets in een rapportage vast te leggen, en deze gegevens goed te bewaren. Deze kunnen namelijk bij (eventuele) toetsing en handhaving als uitgangspunt voor controle worden gebruikt.
21. Moet ik de gegevens uit de Voortoets bewaren?
Ja, het is goed om de beoordeling voor het aspect stikstof in de Voortoets in een rapportage vast te leggen, en deze gegevens goed te bewaren voor de eigen administratie. Deze kunnen namelijk bij (eventuele) toets- en handhaving als uitgangspunt voor controle worden gebruikt.
Salderen
Provinciale beleidsregels salderen
1. Wat is de status van de beleidsregels?
Een overzicht van de provinciale beleidsregels salderen vindt u hier.
2. Waar gaat het om bij de beleidsregels?
Rijk en provincies hebben op het niveau van toestemmingsverlening afgesproken hoe ze het stikstofprobleem willen aanpakken. De afspraken gaan met name over de beleidsregels waarbij ondernemers hun vergunde emissie kunnen verkopen aan een ander bedrijf (extern salderen) of binnen het bedrijf kunnen overdragen (intern salderen).
3. Wat betekenen deze beleidsregels voor bestaande vergunningen?
Er verandert niets aan bestaande vergunningen voor bedrijven en boeren waarvan de bedrijfsvoering niet verandert.
4. Wat betekenen deze beleidsregels voor initiatiefnemers die wel een vergunning nodig hebben?
Een initiatiefnemer die wel een vergunning nodig heeft, bijvoorbeeld om uit te breiden of voor aanleg van een weg of windpark, heeft mede dankzij deze beleidsregels twee opties om ervoor te zorgen dat de neerslag van stikstof (stikstofdepositie) niet toeneemt: intern salderen of extern salderen. Bij intern salderen maakt een bedrijf stikstofruimte vrij binnen het eigen project of op de eigen locatie, bij extern salderen neemt een bedrijf stikstofruimte over van een ander bedrijf dat geheel of gedeeltelijk stopt. Dit geldt overigens ook voor projecten die nog in de planfase zijn. Een bijzondere vorm van extern salderen is verleasen. Bij verleasen neemt een bedrijf stikstofruimte tijdelijk over van een ander bedrijf. Wat de voorwaarden zijn kunt u terugvinden op de pagina over extern salderen, handreiking salderen en in de beleidsregels salderen van de provincies.
5. Wanneer mogen veehouderijen met dier- en fosfaatrechten ook worden ingezet voor extern salderen volgens de beleidsregels?
Dier- en fosfaatrechten maken nog niet in elke provincie onderdeel uit van deze beleidsregels. Dit wordt gefaseerd opengesteld per provincie. Zie voor de huidige status de pagina beleidsregels salderen.
6. Wat lossen deze beleidsregels op in het stikstofverhaal?
Voor initiatiefnemers is meer duidelijkheid gekomen over intern en extern salderen. Dit maakt het voor initiatiefnemers die een project willen wijzigen of een nieuw project willen starten waar stikstof bij vrij komt, duidelijk op welke voorwaarden het mogelijk is om dat te doen. Hoe dat kan, staat in de beleidsregels salderen en in de handreiking salderen.
7. Wat betekenen deze beleidsregels voor de natuur?
Bij het afgeven van vergunningen voor stikstof, waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen, is de basis dat bij alles wat we doen, dat 30% ten goede komt aan de natuur. Het terugdringen van de stikstofdepositie vormt sowieso bij alle maatregelen die worden genomen het uitgangspunt.
8. Welke aanpassingen zijn in het verleden gedaan in de beleidsregels?
De volgende inhoudelijke aanpassingen zijn in de beleidsregels doorgevoerd:
- In bepaalde gevallen wordt intern salderen mogelijk, ook al is de bestaande bebouwing al gesloopt. Voorwaarde is een rechtstreeks verband tussen de beëindiging van een activiteit (met gesloopte gebouwen) en het voornemen voor een nieuwe activiteit op de betreffende locatie. Vooral woningbouwprojecten stuitten op de bepaling in de beleidsregels, dat intern salderen alleen kan als de bestaande bebouwing nog niet is gesloopt. Dit onbedoelde effect wordt nu gerepareerd.
- Deelnemers aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen kunnen eenmalig maximaal 15% stikstofruimte houden om op hun locatie te kunnen doorstarten met andere bedrijfsmatige activiteiten, niet zijnde intensieve veehouderij. Dit biedt deze ondernemers toekomstperspectief.
- De beleidsregels worden aangevuld met een artikel over het stikstofregistratiesysteem (SSRS), waarin onder andere wordt bepaald dat de provincies uitgaan van volledige aanvragen om voor prioritering voor stikstofruimte uit het SSRS in aanmerking te komen.
- Uit de uitspraak van de Raad van State inzake de Logtsebaan blijkt dat sinds 1 januari 2020 voor intern salderen geen natuurvergunning nodig is. De bepalingen en passages over intern salderen zijn hier nog niet op aangepast en gelden dus mogelijk niet meer. U kunt via de website www.officiëlebekendmakingen.nl nagaan of het bevoegd gezag (provincie) een besluit heeft genomen om de beleidsregels over intern salderen buiten toepassing te laten.
Intern salderen
9. Het Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt over intern salderen. Wat is intern salderen?
Stel je voor: je wilt als ondernemer je bedrijf uitbreiden. Dan mag je, ondanks die uitbreiding niet meer depositie veroorzaken op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden. Dat kan door je bedrijf zo aan te passen dat de stikstof-uitstoot hetzelfde blijft, ondanks dat het bedrijf uitbreidt, bijvoorbeeld door het installeren van emissiearme technieken (bijvoorbeeld mestschuiven). Je lost het probleem van stikstof dus binnen het eigen project op: intern salderen.
Extern salderen
10. Het Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt over extern salderen. Wat is extern salderen?
U wilt als ondernemer uw bedrijf uitbreiden. Om een natuurvergunning te krijgen, kunt u ondanks die uitbreiding, niet meer stikstof uitstoten. Indien het niet mogelijk is dit via intern salderen te regelen, dan kunt u dit oplossen door bijvoorbeeld een bedrijf op te kopen van een ondernemer die stopt. U kunt dan de stikstofemissie van dat bedrijf overnemen en daar tot 70% van gebruiken. U lost het probleem buiten uw eigen bedrijf op: extern salderen. Wanneer hierdoor de totale stikstofdepositie niet groter wordt, kan een vergunning worden verleend.
11. Wat zijn saldo-gevers en saldo-ontvangers?
Het bedrijf dat (deels) stopt en stikstofemissie overdraagt aan een ander, noemen we de ‘saldogever’. Het bedrijf dat de stikstofemissie verkrijgt noemen we de ‘saldo-ontvanger’.
12. Welke regels gelden er als een ondernemer gebruik wil maken van extern salderen?
De regels van extern salderen zijn van toepassing wanneer je als ondernemer/initiatiefnemer een natuurvergunning moet aanvragen omdat je bedrijf bijvoorbeeld wordt uitgebreid. Voor het toekennen van deze natuurvergunning geldt dat saldo-nemende bedrijven tot 70% van de gerealiseerde capaciteit van de saldo-gever mag gebruiken. De overige 30% wordt ingetrokken en komt ten goede aan de natuur.
13. Wie controleert uiteindelijk hoeveel stikstof ik uitstoot?
De handhaving en controle van de uitstoot door bedrijven wordt door de gebruikelijke organisaties uitgevoerd, zoals de NVWA. Provincies hebben hun eigen uitvoeringsdiensten die toezien op naleving van verstrekte vergunningen.
14. Is er bij overname van een bedrijf ook sprake van extern salderen en daarmee afroming van vergunde ruimte en dier- of fosfaatrechten?
Nee, als een bedrijf door iemand anders gekocht of overgenomen wordt, en het bedrijf wordt op dezelfde manier voortgezet, dan is er geen sprake van extern salderen en vindt dus ook geen afroming plaats. Het bedrijf kan gewoon doorgaan op basis van de bestaande vergunning.
15. Heeft u voorbeelden om de werking van extern salderen te illustreren?
Jazeker, onderstaande vier voorbeelden illustreren de werking van extern salderen. De voorbeelden betreffen veehouderijbedrijven, maar de werking van extern salderen is gelijk voor andere bedrijven.
Voorbeeld 1
De situatie
U wilt stoppen met uw melkveehouderij. De vergunde emissieruimte wilt u verkopen. U heeft een melkveebedrijf met een natuurvergunning voor twee stallen.
De vergunde capaciteit van deze stallen is 100 koeien per stal en de daarbij behorende emissie. Deze twee stallen zijn ook daadwerkelijk gebouwd. Elke stal bevat op dit moment 80 koeien.
Hoe werkt dit?
U kunt de emissie van de twee stallen overdragen aan een ander bedrijf. Dit bedrijf mag maximaal 70% van uw totale emissie gebruiken en uw eigen vergunning wordt ingetrokken.
Voorbeeld 2
De situatie
U wilt een deel van uw melkveehouderij beëindigen. De vergunde emissieruimte daarvan wilt u verkopen. U heeft een melkveehouderij met een natuurvergunning voor twee stallen.
De vergunde capaciteit van deze stallen is 100 koeien per stal en de daarbij behorende emissie. Deze twee stallen zijn ook daadwerkelijk gebouwd. Elke stal bevat op dit moment 80 koeien.
Hoe werkt dit?
U kunt de emissie van de stal waarmee u stopt, overdragen aan een ander bedrijf. Dit bedrijf mag alléén van de stal die u overdraagt, 70% van de emissie overnemen. Daarbij wordt de stikstofruimte van 100 dieren aangehouden, aangezien dat de gerealiseerde capaciteit is. Ongeacht het feit dat er 80 dieren in uw stal staan.
Voorbeeld 3
De situatie
U wilt stoppen met uw melkveehouderij. De vergunde emissie wilt u verkopen. U heeft een melkveehouderij met een natuurvergunning voor twee stallen.
De vergunde capaciteit van deze stallen is 100 koeien per stal en de daarbij behorende emissie. Hoewel er een vergunning is voor twee stallen, is er nog maar één stal gebouwd. In deze stal staan 90 koeien. De tweede stal is in aanbouw.
Hoe werkt dit?
U kunt de emissie van de gerealiseerde stal, overdragen aan een ander bedrijf. Dit bedrijf mag alléén van de stal die al is gebouwd, 70% van de emissie overnemen. Daarbij wordt de emissie van 100 koeien aangehouden, gezien dat de gerealiseerde capaciteit is. Ongeacht het feit dat er op het moment 90 koeien in staan.
De emissie van de tweede stal die nog in aanbouw is, kan niet worden ingezet voor salderen.
Voorbeeld 4:
De situatie
U wilt stoppen met uw melkveehouderij. De vergunde emissie wilt u verkopen. U heeft een melkveehouderij met een natuurvergunning voor twee stallen.
De vergunde capaciteit van deze stallen is 100 koeien per stal en de daarbij behorende emissie. Eén van de stallen is in gebruik en daar staan 90 koeien in. De andere stal wordt gebruikt als opslagruimte en er staan 50 koeien in.
Hoe werkt dit?
U kunt de emissie van beide stallen overdragen aan een ander bedrijf. Dit bedrijf mag 70% van de emissie voor deze twee stallen overnemen. Dit is dus de emissie die hoort bij twee stallen met 100 koeien.
16. Welke provincies gaan extern salderen met veehouderijen wanneer openstellen?
Over het zorgvuldig (gefaseerd) openstellen van extern salderen met veehouderijen zijn de verschillende provincies al geruime tijd in overleg met betrokken sectoren. Op basis van dit overleg zullen verschillende provincies de komende weken extern salderen met veehouderijen mogelijk maken.
De provincies Noord-Brabant en Zeeland hebben het extern salderen opengesteld vanaf 15 september 2020. Andere provincies volgen in een later stadium.
17. Wat betekent het als één provincie extern salderen met veehouderijen wel openstelt en een andere provincie niet?
Initiatiefnemers moeten een natuurvergunning aanvragen bij hun eigen provincie die bevoegd gezag is voor de Wet natuurbescherming.
Als de eigen provincie extern salderen met veehouderijen heeft opengesteld, kunnen initiatiefnemers in die provincie in principe extern salderen met veehouderijen in die provincie.
Extern salderen met veehouderijen in andere provincies is afhankelijk van afstemming hierover tussen de provincie waar de vergunningaanvraag is gedaan (provincie A) en de andere provincie (provincie B). De provincies hebben dit afgesproken, omdat bij provinciegrensoverstijgend extern salderen provincie A de natuurvergunning moet verstrekken aan de saldo-ontvanger, maar dit enkel kan als provincie B de natuurvergunning intrekt van de veehouderij in deze provincie die saldogever is. Dit intrekken gebeurt niet automatisch en is ook niet vanzelfsprekend. Temeer als extern salderen met veehouderijen in provincie B nog niet is opengesteld.
Meld u bij voornemens om extern te salderen met een veehouderij altijd bij uw eigen provincie om na te gaan wat de mogelijkheden zijn en of een door u voorgenomen externe saldering kans van slagen heeft. Dit dient vroegtijdig te gebeuren om te voorkomen dat u verplichtingen aangaat met het risico dat u uiteindelijk geen natuurtoestemming kunt krijgen.
18. Waarom zijn er aanpassingen gedaan in de beleidsregels voor extern salderen?
Hiermee worden de mogelijkheden om extern te salderen verruimd.
19. Wat is verleasen?
Verleasen is een vorm van extern salderen. Meer informatie over verleasen is te vinden op de pagina over extern salderen en in de handreiking salderen.
20. Welke evenementen of andere activiteiten komen in aanmerking voor een Wnb-vergunning met gebruikmaking van verleasen?
Van verleasen kan alleen gebruik gemaakt worden voor projecten die een tijdelijke depositie hebben van maximaal 2 jaar, zoals evenementen en pop-up activiteiten. Te denken valt aan: popfestivals, sportevenementen (race, mountainbike, trekker trek), braderieën, kermissen (zonder vaste locatie), tijdelijke winkels, foodtrucks, cabins incl. stookinstallatie en verkeersaantrekkende werking, kunstwerkenroutes.
Jaarlijks terugkerende evenementen vallen hier niet onder, wanneer het wel jaarlijks terugkeert dan is extern salderen een optie. Meer informatie over verleasen is te vinden in de provinciale beleidsregels salderen (.pdf).
21. Kan een perceel, dat op dit moment feitelijk en legaal wordt bemest, ingezet worden als bron voor interne of externe saldering?
Let op! Vanwege recente jurisprudentie over beweiden en bemesten zijn de antwoorden op deze vragen mogelijk niet meer actueel. Binnenkort wordt deze informatie geactualiseerd.
Ja, dit is in beginsel mogelijk, mits de initiatiefnemer aantoont dat:
- het perceel op de relevante referentiedatum legaal bemest kon worden op grond van de meststoffenregelgeving en het bestemmingsplan;
- het perceel sinds de referentiedatum de agrarische bestemming heeft behouden;
- het aannemelijk is dat het perceel op en sinds de referentiedatum agrarisch in gebruik was (bijvoorbeeld met luchtfoto’s, RVO-data, MINAS data, verklaringen van grondgebruikers, of anderszins);
- de toegestane emissie van bemesting ten opzichte van de referentiedatum niet is toegenomen (dit kan op basis van objectieve algemene gegevens, zie kamerbrief);
- na het salderen met een bemest perceel niet verder wordt bemest.
Let op: dit is een afgestemde werkwijze van provincies en is nog niet getoetst door de Afdeling bestuursrechtspraak.
22. Hoe saldeer ik met een uit productie genomen bemest perceel?
Let op! Vanwege recente jurisprudentie over beweiden en bemesten zijn de antwoorden op deze vragen mogelijk niet meer actueel. Binnenkort wordt deze informatie geactualiseerd.
In AERIUS Calculator volgt de initiatiefnemer de volgende stappen:
- Modelleer een vlakbron;
- Kies bij sector ‘Landbouw’ en vervolgens ‘Landbouwgrond’ en ‘Mestaanwending’, ‘dierlijke mest’;
- Vul onder ‘Emissie NH3’ de emissie in behorend bij het mestdeelgebied, vermenigvuldigd met het aantal hectare dat de vlakbron beslaat. Het aantal hectare is bovenaan de bron af te lezen.
(Disclaimer: de kentallen zijn afgeleid van de INITIATOR-data van RIVM en zijn een naar agrarische regio´s herleid gemiddelde. De cijfers worden de komende winter mogelijk iets aangepast n.a.v. nieuwe inzichten.)
Verder geldt het volgende voor het inzetten van bemesten voor saldering:
- Het perceel moest op de referentiedatum legaal bemest kunnen worden in de zin van de meststoffenwet;
- De referentiesituatie wordt gevormd door emissie die was toegestaan op de referentiedatum, tenzij op latere datum van rechtswege of middels een gewijzigde toestemming een lagere emissie is toegestaan;
- De referentiesituatie niet wordt bepaald wat er op de referentiedatum aan bemesting was toegestaan, maar wat er in de huidige situatie volgens de actuele gebruiksnorm (norm voor dierlijke meststoffen, stikstofgebruiksnorm en fosfaatgebruiksnorm) en aanwendingstechnieken is toegestaan.
23. Hoe verhoudt innovatie zich ten opzichte van extern salderen binnen de beleidsregels?
Een saldogever staat het vrij om emissie reducerende maatregelen te nemen om vervolgens de ruimte die vrijkomt extern te salderen. De beleidsregels geven hier geen beperkingen voor, behalve in het kader van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Ruimte die naar aanleiding van deze subsidieregeling ontstaat – en meer algemeen ruimte ten gevolge van een artikel 6, lid 2 HR maatregel – mag niet ingezet worden voor extern salderen. Voorbeelden van een artikel 6, lid 2 HR maatregel zijn maatregelen uit het structurele bronmaatregelenpakket of maatregelen opgenomen in een provinciale verordening.
24. Hoe moet ik dit als saldogever regelen?
De werking in de praktijk is dat de saldogever zijn toestemming voor (een deel van) een bepaalde activiteit met een bepaalde hoeveelheid ammoniak behorende bij de reductie middels innovatief systeem laat intrekken en daarvoor in de plaats de externe saldering faciliteert. Een voorbeeld hiervan is het stalsysteem bij het houden van dieren. De vrijvallende emissie wordt dus ten behoeve van een ander (saldo-ontvanger) ingetrokken. Zelf kan de saldogever binnen zijn nieuwe maximale toegestane activiteit met bijbehorende emissie zijn activiteiten uitvoeren met een reducerende techniek, bijvoorbeeld met een emissiearmer stalsysteem. Voor deze wijziging is nu immers geen nieuwe Wnb-vergunning nodig (wel is nog steeds een Wabo-vergunning nodig). Uiteraard moet de emissiereductie door de innovatieve techniek wel wetenschappelijk gezien overtuigend zijn aangetoond, zodat vaststaat dat het saldogevende bedrijf daadwerkelijk binnen de lagere vergunde emissie blijft en de ruimte niet feitelijk dubbel gebruikt wordt.
Opkoopregeling veehouderijen
Opkoopregeling
1. Wat is de rol van de Aankoop Calculator-berekening in het proces van de opkoopregeling?
De ondernemer vult in eerste instantie zelf het formulier in om te verkennen of zijn bedrijf(slocatie) aan de vereisten voldoet (zoals de drempelwaarde van 2 mol N/ha/j). Tevens vult de ondernemer in wat hij of zijn zou willen verkopen en tegen welke prijs (gezien de staat van het bedrijf en bedrijfsmiddelen in relatie tot de afschrijving daarvan). Dat vormt de basis om het gesprek aan te gaan met de provincie. Pas op het moment dat beide partijen tot een finale overeenkomst willen komen, moet daar een officieel taxatierapport aan ten grondslag liggen waarmee feitelijk de opgave van de veehouder wordt gecontroleerd.
2. Wat moet er in een AERIUS-berekening worden ingevoerd m.b.t. het aantal dieren?
Het maximaal aantal dieren dat daadwerkelijk in de praktijk op het bedrijf aanwezig is, wordt ingevoerd voor de depositieberekening en de toetsing aan de drempelwaarde.
Voor het opstellen van een overeenkomst, dient in AERIUS Calculator een verschilberekening te worden gemaakt, waarin twee situaties zijn opgenomen. De eerste situatie bevat de werkelijke dieraantallen (hoogste veebezetting in een jaar). De tweede situatie bevat de gerealiseerde capaciteit of de aanwezige productierechten. De verschilberekening wijst uit welke van de twee het laagste is.
3. Waar kan ik nog meer informatie vinden over de opkoopregeling?
De gehele regeling vindt u hier. Er staan nog meer antwoorden op veel gestelde vragen op aanpakstikstof.nl op deze pagina.
Aankoop Calculator
4. Wat is het verschil tussen kosten bedrijfstotaal en kosten stallen?
In ‘bedrijfstotaal’ zijn alle kosten opgenomen, namelijk die van bedrijfsmiddelen en gebouwen, sloopbedrijfsgebouwen, vervallen productierechten en de verwerving van de landbouwgrond.
In ‘Stallen’: zijn dezelfde elementen opgenomen als onder ‘bedrijfstotaal’, maar dan alleen zonder ‘verwerving landbouwgrond’.
Habitatkaarten
1. Wat is een habitatkaart?
Op een habitatkaart is te zien waar een beschermd type natuur precies voorkomt in een Natura 2000-gebied. Omdat in Habitatrichtlijngebieden geen vogels worden beschermd, beperkt de kaart zich daar tot habitattypen en leefgebieden van soorten uit de Habitatrichtlijn. In Vogelrichtlijngebieden staan alleen leefgebieden van soorten op de kaart. De leefgebieden die momenteel zijn gekarteerd, betreffen alleen de stikstofgevoelige leefgebieden. De kaarten worden onder andere gemaakt voor de beheerplannen en bij toestemmingsverlening (Wet natuurbescherming). De kaarten vormen daarvoor de objectieve basis.
2. Hoe komt een habitatkaart tot stand?
De opstelling van habitatkaarten is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag: de provincies en (voor de grote wateren) Rijkswaterstaat (RWS). De basis voor habitatkaarten wordt gevormd door vegetatiekaarten. De opstelling van die vegetatiekaarten wordt door provincies en RWS uitbesteed, meestal aan terreineigenaren, die dat weer uitbesteden aan (onafhankelijke) karteringsbureaus. De vegetatiekaarten worden via een landelijk afgesproken methode van vertaling en interpretatie verwerkt tot een habitatkaart. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit volgens de afspraken, op een objectieve wijze gebeurt. Vervolgens vindt er ook nog een interbestuurlijk validatieproces plaats, waarbij een aantal experts op het vlak van habitatkartering de kaarten nauwgezet beoordelen en suggesties doen voor correcties waar dat nodig is. Voor het uiteindelijk vaststellen van een kaart zijn provincies en RWS verantwoordelijk, dus niet de eigenaren van de natuurgebieden.
3. Is er een aanwijzingsprocedure met inspraak voor nodig om een habitatkaart te publiceren?
De publicatie van habitatkaarten kennen geen aanwijzingsprocedure. Overal waar een reeds aangewezen habitat voorkomt, is dat al beschermd via het aanwijzingsbesluit (met bijbehorende aanwijzingsprocedure). Een habitatkaart maakt alleen zichtbaar waar de beschermde waarden zich concreet bevinden (en waar niet). Dat gebeurt op een objectieve, wetenschappelijk-technische manier. Het is dus geen juridische of beleidsmatige beslissing. Er wordt via een habitatkaart dus geen ‘nieuw habitat aangewezen’: geen extra habitat van wat al is aangewezen en ook geen extra habitattypen.
4. Is er in AERIUS stikstof gevoelige natuur bijgekomen?
Het kan zo zijn dat bij het verbeteren of actualiseren van een habitatkaart blijkt dat meer oppervlakte van een stikstofgevoelig habitat aanwezig is dan eerst werd gedacht. Daarop moet dan wel worden getoetst via AERIUS (en het telt mee voor de doelstelling uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering). In AERIUS wordt per locatie berekend of er sprake is van stikstofoverbelasting, door de depositie te vergelijken met de lokale kritische depositiewaarde. Die KDW is gebaseerd op een habitatkaart van het bevoegd gezag (een provincie of RWS).
Bij de laatste actualisatie van AERIUS in oktober 2020 is er oppervlakte toegevoegd, maar is er ook oppervlakte verwijderd. Netto is sinds het vorige jaar 2019 sprake van minder oppervlakte.
5. Kunnen terreinbeherende organisaties zelf de habitatkaart in AERIUS actualiseren?
Nee. Provincies en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor de habitatkaarten.
Natura 2000
1. Wat zijn de instandhoudingsdoelstellingen?
Instandhoudingsdoelstellingen zijn de doelen voor de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn (Natura 2000) welke gerealiseerd moeten worden. Doelen kunnen gericht zijn op behoud (handhaving van de huidige omvang en kwaliteit) of uitbreiding (verbeterdoelen of herstelopgave). Verbeterdoelen voor habitattypen kunnen gaan over uitbreiding oppervlakte of om verbetering kwaliteit. Hetzelfde geldt voor herstelopgaven voor dier- en plantensoorten (bijvoorbeeld uitbreiding van de omvang van het leefgebied of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van uitbreiding van de populatie). In sommige Natura 2000-gebieden is herstel nodig om een habitattype of soort weer in een gunstige staat van instandhouding te brengen.
De gebiedsdoelen zijn te vinden in het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied.
2. Wat is een stikstofgevoelig habitattype en wat is overbelasting door stikstof?
Elk habitattype (type natuur) kent een Kritische Depositiewaarde (KDW). De KDW is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van een habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van stikstofdepositie. Een habitattype wordt als stikstofgevoelig aangemerkt als de KDW lager is dan 2400 mol per hectare per jaar (ongeveer 34 kg stikstof per hectare per jaar). Als de daadwerkelijke stikstofdepositie hoger is dan de KDW, spreken we van overbelasting door stikstof.
3. Wat zijn de effecten van stikstofdepositie op natuur?
Teveel stikstofdepositie heeft op natuur twee belangrijke negatieve effecten: vermesting en verzuring. Door vermesting wordt de natuur voedselrijker en door verzuring veranderen chemische evenwichten in de bodem. Beide zorgen voor een verschuiving van het evenwicht in de natuur, waardoor soorten worden aangetast, de soortensamenstelling verandert en soorten zelfs kunnen verdwijnen.
Zie eventueel de infographic van LNV, deze video van de NOS van september 2019 of zie een uitgebreidere uitleg in de memo “Inzichten in stikstofdepositie op de natuur”, bladzijde 5 (Wageningen Environmental Research, okt. 2019).
4. Gaat de kwaliteit van een habitattype altijd achteruit als de kritische depositiewaarde (KDW) is overschreden?
Dat is niet per definitie het geval. Overschrijding van de KDW brengt een risico op verslechtering met zich mee. De mate en duur van de overschrijding en de lokale omstandigheden bepalen vervolgens wat er daadwerkelijk voor effect optreedt.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geven dan ook geen normen ten aanzien van de KDW, maar alleen verplichtingen ten aanzien van het nemen van instandhoudings- en passende maatregelen en het voorkomen van significant negatieve effecten.
5. Herstelt de natuur als de kritische depositiewaarde (KDW) van een habitattype niet meer wordt overschreden?
Als de KDW niet meer wordt overschreden zijn de condities op basis van stikstof verbeterd, waardoor de natuur kan beginnen te herstellen. Vaak is voor herstel echter meer nodig. Er kan nog steeds een overmaat aan stikstof in het ecosysteem zitten, bijvoorbeeld opgehoopt in de bodem. Ook een eventuele door stikstofdepositie veroorzaakte verzuring herstelt niet vanzelf. Er moet in veel gevallen nog actief ingegrepen worden om de natuur te herstellen. Bovendien kunnen soorten weggevallen zijn die niet of moeilijk zelfstandig terug kunnen keren.
Ook kunnen andere knelpunten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld verdroging en versnippering.
6. Wat staat er in de beheerplannen?
In de Natura 2000-beheerplannen is vastgelegd waar, op welke wijze en wanneer de doelen voor een Natura 2000-gebied gehaald gaan worden (uitwerking van instandhoudingsdoelstellingen in ruimte, omvang en tijd) en de maatregelen die daarvoor nodig zijn. Beheerplannen zijn er voor alle Natura 2000-gebieden.
7. Wat staat er in de gebiedsanalyses?
Voor stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden waren in het kader van het PAS (2015-2019) gebiedsanalyses vastgesteld. Een gebiedsanalyse beschreef voor stikstofgevoelige natuur de kwaliteit en ontwikkeling in de tijd bij uitvoering van het PAS. Tevens werd voor de stikstofgevoelige natuur in beeld gebracht welke knelpunten er zijn om de kwaliteit te behouden of te verbeteren. In veel gebieden is stikstof een knelpunt maar er zijn ook vaak andere knelpunten geconstateerd zoals bijvoorbeeld verdroging of versnippering. In de gebiedsanalyse waren herstelmaatregelen aangedragen om de knelpunten op te heffen en daarbij het behoud van de natuurkwaliteit te borgen bij uitvoering van het PAS. Deze herstelmaatregelen zijn vervolgens opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen op grond van de Nbw 1998 of Wnb.
8. Hoe zien de herstelmaatregelen eruit?
Er zijn veel soorten herstelmaatregelen. Denk bijvoorbeeld aan intensiever begrazen, maaien of het verhogen van de grondwaterstand. Meer informatie over de herstelmaatregelen per Natura 2000-gebied is te vinden in de gebiedsanalyses , in de PAS-monitoringsrapportages Natuur of via Herstelmaatregelen in beeld.
In de herstelstrategieën is uitgewerkt wat effectieve strategieën zijn om de natuurkwaliteit te behouden en verbeteren.
9. Hoe lang duurt het om herstelmaatregelen uit te voeren?
Dit is afhankelijk van het maatregeltype. Complexe maatregelen, zoals bijvoorbeeld hydrologische maatregelen waarbij de hydrologie in een gebied wordt hersteld, hebben een looptijd van meerdere jaren en vergen een zorgvuldige afstemming met verschillende partijen. Hierdoor duurt het meerdere jaren voordat deze maatregelen effect hebben in een gebied.
Andere maatregelen, bijvoorbeeld plaggen, kennen een veel kortere voorbereidingstijd. Uit de laatste monitoringsrapportage (juni 2018) blijkt dat de uitvoering van de herstelmaatregelen voor het overgrote deel op schema ligt (>95%). Daar waar de tijdigheid onder druk komt te staan, worden maatregelen genomen om alsnog tijdig tot uitvoering te komen.
10. Op welke termijn halen we een gunstige staat van instandhouding?
Het uiteindelijke doel is 100% van het landelijke doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland in het jaar 2050 (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Deze doelstelling behalen we niet alleen via de aangewezen Natura 2000-gebieden, maar via alle natuur die we in Nederland hebben, zoals het NatuurNetwerk Nederland en de Nationale Parken.
11. Gaat het kabinet natuurgebieden schrappen?
Het kabinet wil nader bezien of alle gebieden die eerder als Natura 2000-gebied zijn aangewezen, deze status moeten behouden. Het kabinet onderzoekt daarvoor bijvoorbeeld of de gebieden robuust genoeg zijn en of de doelen voor de gebieden, ondanks alle herstelmaatregelen, wel haalbaar zijn. Ook zal worden bezien of het samenvoegen of herindelen van gebieden van nut kan zijn. Op de uitkomsten van deze analyse kan het kabinet niet vooruitlopen.
Stikstofdepositie
1. Hoever slaat stikstof neer vanaf de uitstootbron?
Hoe de verspreiding van stikstof door de lucht precies plaatsvindt is van veel verschillende factoren afhankelijk, waaronder het soort stikstof (NOx of NH3), de hoogte waarop het wordt uitgestoten, de warmte van de lucht, het landschap en de windrichting. In principe geldt dat dichtbij een bron meer stikstof neerslaat dan verder weg van de bron, maar de stikstof kan wel ver reiken.
Ammoniak blijft enkele uren in de lucht hangen, bijvoorbeeld na het uitrijden van mest op een landbouwgebied. Als het dan waait, kan de ammoniak ver verspreid worden. Een groot deel daalt binnen enkele tientallen kilometers neer, maar een deel kan ook honderden kilometers verder neerdalen.
De depositie door stikstofoxide is bij een gelijke hoeveelheid stikstof en zelfde emissie-eigenschappen lager per hectare dan ammoniak. Dit komt omdat NOx langzamer deponeert en daardoor verder verspreidt. Daarnaast hebben industriële bronnen over het algemeen een grotere uitstoothoogte (schoorsteen) dan landbouwbronnen (maaiveld of stal), waardoor het verder verspreidt.
2. Is de stikstofdepositie in Nederland hoger dan in andere landen?
Gemiddeld is de stikstofdepositie in Nederland iets hoger dan in andere Europese landen. In Nederland is de afstand tussen de bron en Natura 2000-gebieden vaak klein waardoor de depositie van stikstof in natuurgebieden relatief hoog is.
3. Waar kan ik meer informatie vinden over de emissiebronnen en stikstofdepositie?
Nederlandse emissies worden bijgehouden in de Emissieregistratie. Buitenlandse emissies komen van het Centre on Emission Inventories and Projections (CEIP). Samen liggen deze gegevens aan de basis van de GCN-GDN en landelijke stikstofdepositieberekeningen van het RIVM.
Het RIVM berekent jaarlijks de concentraties in de lucht, waaronder de concentraties stikstofdioxide (NO2) en ammoniak (NH3) en maakt grootschalige concentratie- en depositiekaarten van Nederland. Op de depositiekaarten kunt u zien in welke mate stikstof op de bodem neerslaat. Zie ook de GCN-GDN-rapportage 2021 over de situatie van 2020.
Tijdens het PAS rapporteerde het RIVM jaarlijks over de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan in Nederlandse Natura 2000-gebieden. Zie de laatste PAS-Monitoringsrapportage stikstof 2018 over de situatie tot en met 2017.
Meer gedetailleerde stikstofcijfers per provincie en per stikstofgevoelig en overbelast Natura 2000-gebied zijn te vinden in AERIUS Monitor (momenteel niet vrij beschikbaar) en de memo “Inzichten in stikstofdepositie op de natuur” (WenR, 2019).
Zie ook de algemene stikstofpagina van het RIVM.
Stikstofmaatregelen
1. Hoe ziet de huidige aanpak van het stikstofprobleem eruit?
De natuur versterken en het de kans geven zich te herstellen, daar moet de stikstofaanpak aan bijdragen. De natuur en waterkwaliteit staan onder druk en het klimaat verandert. Dat brengt schoon drinkwater, schone lucht en een gezonde bodem in gevaar en daarmee ook ons voedsel en de basis van onze economie. Een nieuwe balans tussen wat de natuur kan dragen en wat we als samenleving van de natuur kunnen vragen is nodig. De bescherming van de natuur is opgenomen als doel in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en in de Nederlandse Wet natuurbescherming (Wnb). Op 1 juli 2021 zijn deze artikelen van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering toegevoegd aan de Wnb.
Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering (Psn)
Het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering moet ervoor moet zorgen dat de stikstofreductiedoelen worden behaald. Het behalen van die doelen helpt om de staat van onze natuur op orde te brengen. Het programma zorgt voor:
- Maatregelen om de natuur te versterken
- Het opstellen van gebiedsplannen die deze maatregelen bevatten
- Monitoring van de uitvoering en effectiviteit van deze maatregelen
- Herziening van de maatregelen als de effectiviteit groter of kleiner is dan verwacht, ook wel bijsturing genoemd.
Het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering lag van 25 mei tot en met 5 juli 2022 ter inzage en wordt naar verwachting in het najaar van 2022 vastgesteld.
NPLG: water, klimaat, stikstof & natuur
Naast de opgaves voor stikstof en natuur, liggen er ook opgaves op het terrein van water en klimaat. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) worden maatregelen voor natuur, water en klimaat slim gecombineerd met stikstofmaatregelen uit het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering in een integrale aanpak. Dit programma voorziet dat het gebiedsplan uit het Psn onderdeel zal uitmaken van de integrale NPLG-gebiedsprogramma’s.
Gebiedsgerichte aanpak
Provincies werken samen met gemeenten, waterschappen, ondernemers en terreinbeheerders en kijken wat er nodig is op lokaal niveau om de landelijke doelen te behalen. Lees meer over de gebiedsgerichte aanpak.
Het Psn en het NPLG tezamen vormen een integrale aanpak. Deze aanpak is de opvolging van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), dat eind mei 2019 door de Raad van State ongeldig werd verklaard.
2. Waaruit bestaan de maatregelen?
Om de staat van de natuur te verbeteren en ruimte te geven aan economische activiteiten moet de stikstofuitstoot omlaag. Er zijn maatregelen voor de sectoren: landbouw, industrie, bouw en verkeer en vervoer. Bekijk het overzicht van de maatregelen per sector.
Naast maatregelen om te komen tot stikstofreductie worden er ook maatregelen genomen om de staat van onze natuur op orde te krijgen. Denk hierbij aan een verhoging van beheervergoedingen of maatregelen om de basiskwaliteit van natuur te verbeteren. Kijk hier voor een compleet beeld van natuurherstelmaatregelen in Nederland.
3. Wat is het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) wil het kabinet stikstofmaatregelen in een gebiedsgerichte aanpak slim combineren met andere maatregelen om de natuur, de bodem en de waterkwaliteit te verbeteren en de klimaatopgave te halen. Dit om te komen tot een vitaal landelijk gebied, met een gezonde natuur, een robuust watersysteem, lage impact op het klimaat en met perspectief voor de landbouw en het verder op gang brengen van vergunningverlening voor maatschappelijke en economische ontwikkeling. Dit is een complex proces, want er speelt veel in de gebieden.
De doelen zijn een regionale vertaling van de landelijke doelstelling uit het coalitieakkoord dat in 2030 74% van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde (KDW) moeten komen. Ieder gebied is anders: niet alleen qua belasting en staat van de natuur, maar ook qua mogelijkheden om stikstof te reduceren in de (directe) omgeving.
Op basis van het regionale doelenscenario heeft het RIVM geanalyseerd wat dit betekent voor de opgave in Kton en de richtinggevende gebiedsdoelen.
Deze doelen zijn nog niet in beton gegoten. De doelen geven richting aan de gebiedsprocessen in de provincies. Het kabinet werkt daarnaast ook nog aan doelen voor de reductie van de NOx-uitstoot, waarvoor de sectoren mobiliteit, industrie en bouw met name verantwoordelijk zijn.
De doelen kunnen nog worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten, bijvoorbeeld vanuit de natuurdoelanalyses of vanwege de interactie met de natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Ook de sectorale doelstellingen voor industrie en mobiliteit (NOx) kunnen naar verwachting leiden tot een neerwaartse bijstelling van de regionale doelstellingen (NH3).
In veel gebieden zijn al gebiedsprocessen aan de gang. Hier bieden de richtinggevende doelen het benodigde kader voor de gebiedsplannenprogramma’s totdat definitieve doelen zijn vastgesteld.
4. Hoe komen de maatregelen in de gebiedsprogramma’s tot stand?
In juli 2023 worden de definitieve gebiedsdoelen vastgesteld in de gebiedsprogramma’s.
De gebiedsprogramma’s komen tot stand in gebiedsprocessen. Hierin gaan overheden, ondernemers, maatschappelijke organisaties en burgers met elkaar op zoek naar oplossingen om de opgaven voor natuur, stikstof, water en klimaat in samenhang op te pakken. Per gebied wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn. Provincies voeren de regie en bepalen zelf het aantal gebiedsprocessen. Dit kan bijvoorbeeld per Natura 2000-gebied zijn, of een clustering van Natura 2000-gebieden, of een met elkaar samenhangend gebied in een provincie.
Iedere provincie werkt dit uit in een eigen gebiedsprogramma. Het gebiedsprogramma beschrijft welke maatregelen voorzien zijn om de doelen te halen.
Monitoring
1. Welke monitoring vindt er plaats?
Hier vindt u een beknopt overzicht van de monitoring.
2. Hoe gaat het met de uitvoering van de 1847 vastgestelde herstelmaatregelen?
In het PAS waren 1847 herstelmaatregelen vastgesteld die voor juli 2021 moeten zijn uitgevoerd. Hiervan zijn op de laatste peildatum 31 maart 2019 (vlak voor de PAS-uitspraak van 29 mei 2019) 516 maatregelen afgerond. Zie de resultaten in de laatste Rapportage voortgang uitvoering herstelmaatregelen 2019 op de pagina PAS-monitoringsrapportages.
In oudere documenten kunnen andere aantallen herstelmaatregelen staan. Doordat een deel van de herstelmaatregelen anders is ingedeeld (gebundeld en/of gesplitst) en andere herstelmaatregelen zijn gewijzigd, zijn de aantallen gewijzigd.
3. Wat zijn de effecten van de herstelmaatregelen?
Met de uitvoering van herstelmaatregelen wordt een proces van ecologisch herstel gestart. Om de (beoogde) effecten van de herstelmaatregelen te kunnen volgen, is een aanpak met ‘procesindicatoren’ uitgewerkt. Resultaten van deze monitoring zijn verwerkt in de Landelijke monitoringsrapportage Natuur 2019, te vinden op de pagina PAS-monitoringsrapportages.
In 2018 waren veel van de maatregelen nog te kort geleden afgerond om een zinvolle beoordeling met procesindicatoren te kunnen uitvoeren. Van de procesindicatoren zijn er in 2018 dan ook slechts vijftien daadwerkelijk beoordeeld. Deze blijken te werken zoals verwacht.
NB. Voor het onderdeel uitvoering herstelmaatregelen is er inmiddels een nieuwe rapportage.
4. Wat zijn de conclusies van de jaarlijkse veldbezoekverslagen?
Tijdens het PAS rapporteerde BIJ12 jaarlijks over de PAS veldbezoeken. Resultaten van de natuurmonitoring zijn verwerkt in de Landelijke monitoringsrapportage Natuur. De laatste Landelijke monitoringsrapportage Natuur 2019 vindt u op de pagina PAS-monitoringsrapportages.
NB. Voor het onderdeel uitvoering herstelmaatregelen is er inmiddels een nieuwe rapportage.
5. Wat was de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in het PAS?
Tijdens het PAS rapporteerde het RIVM jaarlijks over de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan in Nederlandse Natura 2000-gebieden. Zie de laatste PAS-Monitoringsrapportages stikstof 2018 over de situatie tot en met 2017.
Staat uw vraag hier niet tussen? Stel uw vraag dan via de helpdesk Stikstof en Natura 2000.