Hoofdstuk 3 geeft voorbeelden van maatregelen ten gunste van de kleine marterachtigen die u bij uw activiteiten kunt nemen. Het nemen van één of meerdere van deze maatregelen stelt u in staat om negatieve effecten van uw activiteiten zoveel mogelijk te voorkomen. Hiermee voorkomt u mogelijk een overtreding van het omgevingsrecht. Wanneer een overtreding niet te voorkomen valt, kunnen dit maatregelen zijn om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. In de meeste gevallen beoordelen Gedeputeerde Staten van de provincie (met vaak als uitvoerende tak de Omgevingsdienst), of deze maatregelen afdoende zijn en verlenen zij u als mogelijk de vereiste omgevingsvergunning.
In situaties waar nationale belangen aan de orde zijn, is het ministerie van LNV het bevoegd gezag (artikel 4.12, eerste en tweede lid, van het Omgevingsbesluit (Ob)), waarbij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerende tak geldt, waar omgevingsvergunningen worden beoordeeld en verleend. Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen of aanpassen van de hoofdinfrastructuur zoals snelwegen, hoofdspoor en waterwegen. Dit geldt ook voor de hoofdinfrastructuur die nodig is om gas en elektriciteit te transporteren (zie ook het ‘Overzicht taken en rolverdeling bevoegdheden’ op: https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/beschermde-planten-dieren-en-natuur/wet-natuurbescherming/taken-en-rolverdeling-bevoegdheden